Consistentie en redelijkheid

door Jan Dirk Snel

[Dinsdag 8 juli 2014] Moeten we logisch consistent zijn? Emanuel Rutten schreef de afgelopen week twee stukjes (hier en hier) onder die titel. Nu lijkt het antwoord op die vraag, zo algemeen geformuleerd, me op zich vrij helder. Ja, consistentie is een van de criteria die we in de menselijke omgang aanleggen, zij het bepaald niet als enige.

Als iemand zich in een betoog duidelijk tegenspreekt of als wij dat althans denken, dan vragen we hem wat hij nu precies bedoelt. Als iemand vandaag meedeelt dat hij zijn lidmaatschap van de PvdA opzegt en hij twitterde een maand geleden nog dat hij zich helemaal in het beleid van die partij kan vinden, dan vragen we hem om nadere uitleg. Het is overigens best mogelijk dat hij een redelijk antwoord kan geven, bijvoorbeeld dat er inmiddels iets gebeurd is in het beleid of het optreden van de partij dat zijn instemming niet kan wegdragen, of dat hij zelf inmiddels over bepaalde zaken anders is gaan denken. Hoe het ook zij, consistentie is een criterium dat we in het dagelijks leven, naast andere criteria, voortdurend aanleggen, vaak niet zozeer om de opvattingen van een ander volkomen af te serveren, maar eerder om nadere verheldering te vragen.

Omschrijving

Marcellus Emants (1848-1923) was een befaamd auteur en in onze dagen wordt hij nog gelezen. Twintig jaar na zijn dood beschreef Feitse Boerwinkel (1906-1987) zijn levensbeschouwing in een boek.

Een specifiek criterium
Over deze consistentie in meer algemene zin heeft Emanuel Rutten het in zijn twee stukjes niet, waarschuwt hij. Mijn vraag is wel of het specifieke criterium waar Emanuel Rutten op ingaat, eigenlijk wel de moeite van het bespreken waard is, laat ik dat direct maar bekennen – u bent dus gewaarschuwd. Is het eigenlijk wel zinvol? Gaat het niet om een warrige formulering? Maar omdat ik beloofd heb nader op zijn stukjes in te gaan, doe ik dat nu toch maar, erop ingaan, bedoel ik. Laten we het besproken criterium eens nader bekijken.

Rutten introduceert het aldus. Hij begint met de vraag wanneer het redelijk is om een verzameling uitspraken te accepteren, waarbij hij overigens niet nader aangeeft wat onder dat ‘accepteren’ (een nogal merkwaardige formulering) verstaan moet worden, en legt uit dat filosofen allerlei criteria ontwikkeld hebben om die vraag te beantwoorden. Als aan een bepaald criterium niet voldaan is, kan die ‘verzameling niet redelijk geaccepteerd worden’. En in dit geval gaat het dan om dit criterium:

‘dat het niet zo mag zijn dat
de verzameling uitspraken logisch inconsistent is en
je ook weet dat die verzameling inconsistent is.’

Ik markeer het in rood, zodat u het gemakkelijk terug kunt vinden. In zijn tweede stukje biedt Emanuel Rutten enige nadere uitleg. Zo waarschuwt hij, als gezegd, dat dit criterium ‘niet verward’ dient te ‘worden met de gangbare eis van logische consistentie’. ‘Het criterium luidt niet dat logische consistentie van een verzameling uitspraken een noodzakelijke voorwaarde is voor het redelijk kunnen accepteren ervan.’ En hier formuleert hij dat nog eens:

‘De eis van logische consistentie vormt zoals gezegd dan ook niet het onderwerp van mijn stukje van gisteren. Het daarin besproken criterium voor redelijkheid is veel zwakker. Nergens wordt geëist dat de verzameling uitspraken in kwestie logisch consistent moet zijn. Het criterium eist alleen maar dat als de desbetreffende verzameling logisch inconsistent is, dit in ieder geval niet geweten wordt door diegene die de verzameling wil accepteren.‘

Die ‘zwakte’ wordt overigens niet nader toegelicht. Het is immers duidelijk dat dit aangevulde criterium juist veel zwaarder is. Met het algemene criterium zal op zich niemand moeite hebben.

 

Niet mogen weten
Kortom, het gaat om het weten dat de verzameling niet consistent is. Dat mag niet. Maar waarom eigenlijk niet? Tja, dat weten we niet. Iemand die daar lol in heeft, beweert dat kennelijk vanuit het luchtledige. Ik besef dat Rutten deze formulering van een andere wijsgeer overneemt en dat hij die niet zelf verzint, maar ik snap werkelijk niet waarom hij serieus op zo’n bezopen formulering ingaat, zoals ik dat van mezelf nu eigenlijk ook niet begrijp, ware het niet dat ik iets beloofd heb.

Een nadere blik op de formulering lijkt eigenlijk voldoende om die van de hand te wijzen, althans in deze vorm. Het is namelijk als geheel helemaal geen criterium. Het eerste deel – ‘dat het niet zo mag zijn dat de verzameling uitspraken logisch inconsistent is’ – is op zich niet problematisch. Uitspraken horen niet logisch inconsistent te zijn, daar komt het op neer en dat is een criterium dat we in het dagelijks leven volop aanvaarden, ook al houden we ons er niet altijd aan. Maar dan het tweede deel: ‘dat het niet zo mag zijn dat […] je ook weet dat die verzameling inconsistent is’. Wat kan dat nou betekenen? Je mag iets niet weten. Hoe kan dat nu een criterium zijn? Wat als je het per ongeluk toch weet? Kun je dat weten dan weer ongedaan maken? Nee, al kun je het op den duur wellicht vergeten, maar daarmee geef je geen gevolg aan een criterium. Als je weet dat uitspraken niet inconsistent mogen zijn, kun je proberen ervoor te zorgen, dat ze wel consistent zijn. Maar als je eenmaal iets weet, kun je er niet meer voor kiezen dat niet te weten.

Een flauwekulformulering dus, maar we zouden kunnen raden wat er wel bedoeld is. Men zou kunnen veronderstellen dat de intentie is dat je niet willens en wetens – de uitdrukking valt even later ook – logisch inconsistente uitspraken doet. Dat moet natuurlijk ook niet, maar die bepaling voegt niets aan het criterium als zodanig toe. Het criterium veronderstelt immers dat je het in je handelen volgt. Kortom, als we ervan uit willen gaan dat de onbekende opsteller – de door Rutten genoemde Branden Fitelson zou het ook weer van een ander overgenomen kunnen hebben (al blijft een morele vraag waarom mensen zulke evidente nonsens overnemen) – niet bewust voor de volstrekte dwaze en onredelijke formulering die er nu staat, koos, maar ook oprecht redelijk probeerde te zijn – het gaat nota bene om een criterium voor redelijkheid – dan zouden we iets in deze trant aan moeten nemen. Het tweede deel zou dan helemaal geen bijkomend criterium zijn, maar slechts de explicitering van een veronderstelling die in het eerste deel opgesloten ligt. Iets als: je hoort niet bewust logisch inconsistente uitspraken te doen. Je zou dan wel iets mogen weten, maar het object van dat weten zou niet zo mogen zijn en blijven als het nu is, dat zou je moeten veranderen, zodat je daarna iets anders weet. Daar kan men het wel mee eens zijn. Niet het weten is dan verboden, maar als je iets bepaalds weet, geeft dat aanleiding om er iets anders van te maken.

Toepassing
Maar goed, het lijkt me duidelijk, het criterium zoals het er nu staat – en in ieder geval zoals Emanuel Rutten het interpreteert (uitspraken mogen wel inconsistent zijn, maar jij mag dat niet weten, of in ieder geval: als ze dat zijn, mag jij dat niet weten) – is helemaal geen criterium, maar volstrekte flauwekul. Als de opsteller dat beoogt, kunnen we hem verder negeren. Het kan ook zijn dat de opsteller slordig was en dat het nu slecht geformuleerd is en de facto niets aan het alledaagse criterium toevoegt en alleen maar zegt dat je bewust geen inconsistentie behoort te aanvaarden, waar iedereen het op zich mee eens is. Ja, op zich: omdat er consistentie slechts één der vele criteria is en op een gegeven moment andere, belangrijkere criteria kunnen prevaleren.

Hoe het ook zij, het is allemaal niet moeilijk. Het algemeen aanvaarde eerste deel van het criterium is helder: je hoort op zich geen inconsistenties te aanvaarden en als je weet welke concrete inconsistenties zich voordoen, kun je daar wat aan doen. Daarnaast is het natuurlijk mogelijk dat er zich inconsistenties voordoen, die je nog niet kent. Als het om een groot aantal, onoverzienbaar aantal uitspraken gaat, kun je aannemen dat die zich voordoen, zonder dat je precies weet welke dat zijn. Dat is dan maar zo. Alleen als je weet welke inconsistentie zich concreet voordoet, kun je daar wat aan doen. Daar geldt het criterium natuurlijk ook voor: om het toe te passen in een geval dat er in concreto niet aan voldoet.

Het is wat raadselachtig waarom Emanuel Rutten het de moeite waard acht het op zich volstrekt ondeugdelijk geformuleerde criterium – althans als we zijn interpretatie volgen – nader te bespreken. Maar hij kiest daar toch voor. En hij doet dat aan de hand van een viertal voorbeelden, vier verzamelingen waarvan je volgens hem weet dat ze logisch inconsistent zijn: (1) ‘de verzameling van al jouw persoonlijke overtuigingen’, (2) een ‘omvangrijk’ wetenschappelijk boek (geschreven door ene Mark), (3) ‘een beperkte verzameling van overtuigingen, zoals bijvoorbeeld de overtuigingen die gezamenlijk een bepaalde theorie vormen’ en (4) ‘een loterij met 10 triljard loten […] en precies één winnend lot’.

En hij concludeert al na bespreking van het eerste dat het ‘besproken criterium geen noodzakelijke voorwaarde is voor het redelijk accepteren van een verzameling uitspraken’. Merk op dat hij al in de inleiding het criterium, dat we gewoonlijk toch zo als zodanig toepassen, gebruikte als een voorwaarde voor iets anders, namelijk het ‘accepteren’ van een reeks uitspraken, ook al is het niet goed duidelijk wat daar onder verstaan kan zijn. Uitspraken worden gedaan, die dienen zich aan. Het kan eigenlijk alleen maar circulair betekenen dat je ‘aanvaardt’ dat die uitspraken niet onderling tegenstrijdig zijn, niet bijvoorbeeld dat ze ook elegant of zinvol of waar of nuttig zijn. Het derde voorbeeld, over die theorie, kunnen we verder buiten beschouwing laten, omdat dat niet nader uitgewerkt wordt (al is het mogelijk dat meneer Mark in zijn boek een bepaalde theorie uiteenzet, dan zou het daarmee samen kunnen vallen).

RuttenblogPersoonlijke overtuigingen
Eerst die verzameling van alle persoonlijke overtuigingen maar. Wat moeten we daaronder verstaan? Het valt op dat Emanuel Rutten zich in zijn eerste stukje beperkt tot voorbeelden van feitelijke aard, ‘zoals over hoe je heet, waar je woont, wat je gisterenavond at, wat de hoofdstad van Estland is, enzovoort, enzovoort’. Dat zijn zeer eenvoudige en als zodanig nogal uitzonderlijke uitspraken die waar of onwaar kunnen zijn. En aan het begin gaf hij al gelijksoortige voorbeelden: ‘Rome is de hoofdstad van Italië’, ‘Ik ben gisteren naar Parijs geweest’ en ‘2+3=5’.

Maar zijn dit nu echt overtuigingen? Dat lijkt me nog maar de vraag. Onder persoonlijke overtuigingen verstaan we gewoonlijk toch andere dingen. Iemand kan er sterk van overtuigd zijn dat vlees eten niet goed is, dat de armoede uit de wereld dient te worden gebannen, dat de AIVD moet worden uitgebreid, dat spreiding van kennis, macht en inkomen een lovenswaardig politiek streven is, dat zijn geliefde de allerliefste of allermooiste op de hele wereld is, dat Nicholas Boulanger, Aart van der Leeuw en Michael Zeeman ten onrechte vergeten zijn en nog veel meer, zij het dat de combinatie van het voorgaande in één persoon mogelijk weer niet overdreven waarschijnlijk is. Aan een overtuiging kan een waarheidsaspect zitten, maar dat is toch bepaald niet het enige. Waarheid is slechts van de criteria in ons leven en inzake onze opvattingen en overtuigingen. Het lijkt er hier een beetje op dat Rutten zich hier beperkt tot overtuigingen die waar of onwaar (of iets in die trant – waarheid is een zeer gelaagd begrip) kunnen zijn, maar dan heeft hij het dus slechts over een deel van onze opvattingen. Maar hij thematiseert dat niet afzonderlijk.

Een belangrijker bedenking bij dit voorbeeld is dat we eenvoudig niet weten wat onze overtuigingen zijn en al helemaal niet wat al onze overtuigingen zijn. Dat kan ook helemaal niet. Het moet elke keer maar weer blijken. Overtuigingen moet elke keer weer uitgesproken worden, verwoord worden, verwezenlijkt worden. Er bestaat geen welomschreven areaal aan overtuigingen. Feitse Boerwinkel schreef een proefschrift over De levensbeschouwing van Marcellus Emants (1943). Daarin zullen veel van Emants’ opvattingen en overtuigingen beschreven – én geïnterpreteerd – zijn, maar allemaal? Dat kan niet. Kortom, de verzameling van alle overtuigingen van iemand is niet kenbaar en die bestaat als zodanig ook niet. Je kunt er hooguit een zekere gooi naar doen.

Dat geldt ook voor je eigen overtuigingen. Die ken je ook pas als je ze positiveert. Ik zou niet weten wat ik allemaal zo vind. Maar een ander kan jou er bijvoorbeeld wel aan herinneren dat je nu wel dit zegt, maar dat je in het verleden nog dit of dat zei en dat die uitingen niet verenigbaar lijken te zijn. Zie het aanvangsvoorbeeld van de persoon die het eerst met de PvdA eens was en later niet meer. Zijn overtuiging is dan veranderd. De verzameling is niet alleen in principe oneindig, open en veranderlijk, maar ook principieel onkenbaar. Het is dan ook niet zinvol er een precieze uitspraak over te doen, maar je kunt wel in algemene zin de verwachting uitspreken dat wel niet al je opvattingen onderling consistent zullen zijn. Alleen over die overtuigingen die duidelijk geformuleerd voorliggen, kan men nader iets zeggen.

Waarheid
Maar goed, misschien doet dat er allemaal niet zo toe als het om de bruikbaarheid of beoordeling van het specifieke – en zoals we op zich al gezien hebben, op zich ondeugdelijke – criterium gaat. Na de introductie van het criterium, dat over consistentie gaat, snijdt Rutten ineens een geheel ander thema aan, niet de vraag of je gelooft dat al je overtuigingen consistent zijn, maar of ze waar zijn:

‘Geloof je dat al jouw overtuigingen, zonder enige uitzondering, stuk voor stuk waar zijn? Geloof je anders gezegd dat je je in helemaal niets vergist? Natuurlijk doe je dat niet. Als iemand jou mededeelt dat vast één of meerdere van jouw overtuigingen onwaar zijn, dan vertelt hij of zij jou echt niet nieuws.’

Als je er terecht van overtuigd bent niet al je overtuigingen waar zijn, behoort ook de overtuiging ‘Niet al mijn overtuigingen zijn waar’, tot ‘de verzameling van al jouw overtuigingen’, betoogt Rutten:

‘En hieruit volgt vervolgens dat deze verzameling logisch inconsistent is! Het is immers onmogelijk dat al jouw overtuigingen waar zijn. Want als ze allemaal waar zijn, dan is ook jouw overtuiging dat niet al jouw overtuigingen waar zijn een ware overtuiging, wat direct een tegenspraak oplevert. Kortom, de verzameling van al jouw overtuigingen is inderdaad logisch inconsistent. Je weet (nu) dus dat deze verzameling logisch inconsistent is. Maar dan voldoe je niet aan genoemd criterium. Je bent op grond ervan irrationeel! En dit geldt uiteraard niet alleen voor jou, maar ook voor elk ander redelijk mens.’

Omweg
Het is niet helemaal duidelijk waarom Rutten deze omweg neemt en niet gewoon bij zijn thema blijft. Levert het een voordeel op om in eerste instantie niet consistentie, maar waarheid (waar consistentie inderdaad betrekking op kan hebben, hoewel het ook over uitspraken van andere aard kan gaan) te behandelen? Ik zie dat nog niet direct. Hoe het ook zij, Rutten heeft het nu niet over de uitspraak ‘Niet al mijn overtuigingen zijn logisch consistent’, maar over ‘Niet al mijn overtuigingen zijn waar’, een bewering van geheel andere aard dus.

Rutten schrijft dat als al onze overtuigingen waar zijn, dat dan ook je overtuiging ‘dat niet al jouw overtuigingen waar zijn een ware overtuiging’ is, ‘wat direct een tegenspraak oplevert’.’Kortom de verzameling van al je overtuigingen is inderdaad logisch inconsistent’. Dat snap ik niet. Ja, als onze overtuigingen waar zijn … Maar Rutten acht het nu net een ervaringsgegeven dat dat niet zo is. Hij gaat er juist vanuit dat niet al onze overtuigingen waar zijn en dan is de uitspraak dat niet al onze overtuigingen waar zijn, niet onwaar, maar gewoon waar. En die uitspraak past perfect, zonder enige inconsistentie, bij de rest.

Emanuel Rutten biedt hier dus zelf geen weerlegging, omdat hij om onheldere redenen overgaat op een ander thema en logische inconsistentie alleen benoemt in een geval dat hij zelf nadrukkelijk uitsluit, maar op zich kan men er natuurlijk best vanuit gaan dat de menselijke feilbaarheid niet alleen tot onware, maar ook wel tot inconsistentie uitspraken leidt (waarbij er zelfs van samenvallen sprake kan zijn, al hoeft dat niet). Dat is een ervaringsgegeven waar we vanuit gaan. Als we dat op zich niet erg vinden, moeten inderdaad het – nogmaals toch al onzinnige – criterium (namelijk dat we dat in algemene zin geen weet van het bestaan van inconsistentie mogen hebben) verwerpen. Het aardige in dit geval is dat we met Rutten de andere kant opkijken: niet van norm naar praxis, maar omgekeerd. We aanvaarden het criterium niet op grond van onze levenspraktijk, die we wel aanvaarden en verwerpen we het absurde je-mag-niet-weten-criterium. Maar het is wel een verwerping ten overvloede. En ik vul hier dus in wat Rutten nalaat te doen.

Boek
In zijn tweede stukje past Emanuel Rutten het specifieke criterium op twee beperktere verzamelingen toe. Allereerst een boek. Ik citeer:

‘Weet Mark bijvoorbeeld zeker dat de verzameling uitspraken van een omvangrijk door hem geschreven wetenschappelijk boek logisch consistent is? Natuurlijk niet. Er kunnen hier en daar best uitspraken in dat boek staan die niet tegelijkertijd waar kunnen zijn. Jan kan dat niet afdoende uitsluiten. Toch accepteert Jan iedere zin van zijn boek.’

Ook hier verbindt Rutten logische inconsistentie weer erg snel met waarheid, maar als er uitspraken in het boek staan die niet tegelijk waar kunnen zijn, dan is er inderdaad sprake van logische inconsistentie. Toch lijkt de zaak hier wel iets anders te worden. In het voorgaande voorbeeld hadden we het over een verzameling die we zelfs niet eens kunnen kennen. Dat is hier in principe wel het geval: dat boek telt zo en zoveel bladzijden – en met een tekstverwerker kunnen we tegenwoordig zelfs het aantal zinnen en woorden binnen een mum van tijd tellen. Maar we kunnen nog steeds niet alles overzien. Dat is het gewoon het hele verhaal van het zogenaamde criterium: als je weet waar zich een inconsistentie voordoet, kun je actie ondernemen, maar als je alleen maar weet dat er wel ergens van zoiets sprake zal zijn, kun je verder niets doen.

Kortom, het gaat vooral om het verschil tussen een algemene aanname, dat er wel inconsistenties in het boek zullen voorkomen, en het opmerkzaam worden op specifieke gevallen van inconsistentie. Je wilt dat juist weten. Daarom is de formule dat het ‘niet zo mag zijn’ dat je weet dat de verzameling inconsistent is, ook zo merkwaardig. Je wilt dat juist wel weten, als dat concreet het geval is, maar dan is het ook geraden om er werk van te maken. In die zin klopt de formule dan ook wel weer: je mag het niet zo laten. (Juist vanwege die onduidelijkheid en dubbelzinnigheid is ze natuurlijk zo onbruikbaar.) Zodra een auteur van inconsistenties op de hoogte raakt, zal hij bij een herdruk indien mogelijk proberen de fouten te herstellen. Maar ook als enkele onjuistheden of inconsistenties blijven staan, doet dat niets af aan het algemene criterium: dan weet je zeker dat die in het boek staan. Er is niets inconsistents aan dat criterium, het eerste deel in de formule dus, het is in dit geval alleen niet (ten volle) toegepast.

Bijkomende vraag lijkt me opnieuw de vraag wat dat accepteren inhoudt? Dat lezer Jan er heilig van overtuigd is dat elke volstrekt zin juist en dat er nergens van enige tegenspraak sprake is? Lijkt me niet. Als ik een (wetenschappelijk) boek lees, zet ik herhaaldelijk vraagtekens in de kantlijn. En soms zie ik feitelijke fouten, die echt geen aanslag hoeven te betekenen op mijn overtuiging dat de auteur geprobeerd heeft zich aan de waarheid te houden en dat hij probeert consistent te redeneren en dat het een goed boek is. Foutjes, die komen voor, feilbaarheid, dat hoort bij mensen. Ik accepteer ook dat de auteur niet alles kan overzien. Maar ik heb in een recensie ook wel eens een boek als ‘broddelwerk’ afgedaan, omdat ik vond dat de auteur in de omgang met de bronnen of de feiten wat al te gemakzuchtig was.

Blaise_Pascal_Versailles

Blaise Pascal (1623-1662) introduceerde het gokken in de godsdienstwijsbegeerte. Toch was hij geen lichtzinnig man. (Anonyme. Une copie d’une peinture de François II Quesnel gravée par Gérard Edelinck en 1691)

Loterij
Dan nog het door Emanuel Rutten opgevoerde loterijvoorbeeld. Ik citeer opnieuw:

‘Neem een loterij met 10 triljard loten (verhoog dit aantal gerust naar believen) en precies één winnend lot. Voor ieder afzonderlijk lot accepteer je redelijkerwijs de uitspraak dat dat specifieke lot verliest. Je accepteert dus uitspraken als ‘Lot 24245353 verliest’, ‘Lot 6868676342 verliest’, etc. Tegelijkertijd accepteer je ook de uitspraak dat precies één lot wint. Welnu, de verzameling van deze 10 triljard + 1 uitspraken is logisch inconsistent. Ze kunnen onmogelijk allemaal waar zijn. Toch ben je niet irrationeel in het accepteren van deze verzameling. Het criterium faalt dus ook in situaties zoals deze, waarin het helemaal niet om alle overtuigingen van iemand gaat.’

Dit is van geheel andere orde. Het gaat hier namelijk grotendeels niet om uitspraken die als zodanig waar of onwaar kunnen zijn (al kan men ze wel in die vorm omformuleren en is er dus een zeker verband). Hier heeft Rutten het vooral, zij het net niet geheel, over uitspraken van een geheel ander type. Rutten vergelijkt hier één ondubbelzinnig ware uitspraak met 10 triljard uitspraken, verwachtingen, die uit de aard der zaak voor de trekking nog niet waar of onwaar kunnen zijn. Het is alleszins redelijk om van elk lot te verwachten dat het wel zal verliezen, maar het gaat om een mogelijkheid, niet om een feitelijke waarheid. Je kunt namelijk nog niet weten of een specifiek lot zal winnen of verliezen. De verwachting dat elk specifiek lot wel niet zal winnen, is alleszins redelijk, maar het zou pas inconsistent zijn als je van alle loten gezamenlijk zou verwachten dat ze niet winnen, dus dat geen eentje ervan wint, terwijl je tegelijk zegt dat één er wel wint. Maar wie zou dat ooit willen beweren? Wie ze allemaal opkoopt, weet zeker dat hij wint, al zal hij daar vast en zeker dik geld op toeleggen.

Dit is geen goed tegenvoorbeeld. Wie echt van elk lot, dus van alle samen, verwacht dat het verliest, is duidelijk niet consistent. Het mag dan om 10 triljard loten gaan, de situatie is hier volstrekt overzichtelijk. Voor elk lot geldt dat de verlies- en winstkans precies even groot is. Verwachten dat een lot wel zal verliezen, is alleszins redelijk, maar volstrekt uitsluiten dat het kan winnen, is dat niet. Wie één lot gekocht heeft en de trekking niet controleert of hij het winnende nummer heeft, is niet echt verstandig bezig. Bij de persoonlijke overtuigingen en bij het boek ging het om uitspraken die iemand wel doet, maar die hij in de veelheid en diversiteit toch niet geheel en al kan overzien. Het weten dat er wel inconsistenties kunnen zijn is een op ervaring gebaseerde verwachting, het is nog niet bewezen. Alles draait om de geringe kenbaarheid van het voorliggende materiaal en het verschil tussen een algemene verwachting en de specifieke kennis van inconsistenties. Hier is dat anders. Het materiaal valt zeer eenvoudig te overzien en wat je erover uit kunt zeggen, is dat ook. Voor elk lot geldt precies hetzelfde. Van alle loten verwachten dat ze verliezen, is irrationeel.

Accepteren
Aan het slot van zijn tweede stukje schrijft Emanuel Rutten:

‘Je kunt redelijk zijn in het op basis van goede gronden accepteren van een beperkte verzameling uitspraken, ook wanneer je weet dat ze niet allemaal waar kunnen zijn.’

Let op, ook hier gaat het over waarheid, niet over consistentie. Het blijft wat onduidelijk waarom hij zich niet tot zijn aangekondigde thema beperkt. De vraag blijft vooral wat ‘accepteren’ betekent, wat ‘beperkt’ hier inhoudt en wat ‘weten’ betekent. Uitspraken worden meestal gewoon gedaan. Die hoeven gemeenlijk niet ‘geaccepteerd’ te worden, al kan een veroordeelde bijvoorbeeld zeggen dat hij met het oordeel van de rechtbank instemt en zo zal de ene vriend ook wel eens tegen de andere zeggen dat hij een (in dat geval vaak onaangename) uitspraak van hem accepteert. Maar het blijft merkwaardig taalgebruik. Je krijgt enigszins de indruk dat Emanuel Rutten er iets in de richting van ‘voor waar houden’ onder verstaat – iets anders dus dan de verdachte die het vonnis eerder rechtvaardig zal achten.

Natuurlijk houden we mededelingen van medemensen die feitelijk lijken te zijn, in het algemeen voor waar. Maar dat komt omdat waarheid een algemene, onuitgesproken vooronderstelling voor onze onderlinge omgang is. Dat voor waar houden is geen actieve, bewuste acceptatie of iets van dien aard. Je vertrouwt gewoon. Je legt er ook geen nadere criteria voor aan. Uitspraken hoor je gewoon aan of je leest ze en soms denk je ineens: dat betwijfel ik, dat kan niet waar zijn. Of je hoort iets en denkt: dat is toch niet overeenstemming met wat hij tien minuten geleden zei? Dan blijkt consistentie als een soort passief criterium op de achtergrond aanwezig te zijn. Het blijkt feitelijk als criterium te fungeren, maar je hebt het natuurlijk niet vooraf zo geformuleerd. Maar het feit dat je uitspraken aanhoort of leest wil ook weer niet zeggen dat je de rest allemaal zonder meer voor waar houdt. Als een bepaald gegeven dat je aldus hoorde, voor je van belang wordt, zul je dat gewoonlijk toch even nader controleren.

Wil de hierboven geciteerde zin juist zijn, dan moet dat ‘weten’ hier een generiek weten betreffen. Je weet dat er iets aan de hand is, maar niet precies wat. Je weet wel dat niet alle uitspraken waar zijn, maar niet precies welke. Als de verzameling heel beperkt is, dan lijkt dat op zich al wat minder waarschijnlijk, tenzij je niet in staat bent om de uitspraken te controleren, maar dan is nog de vraag hoe je zo zeker weet dat ze niet allemaal waar zijn. Triljarden identieke loten vallen heel goed te overzien, maar het is heel goed mogelijk dat we alle ins and outs van een tekst van duizend woorden niet overzien. Maar om dan weer met stelligheid te kunnen weten dat de beweringen erin niet allemaal waar zijn, dat vereist ook wel weer enige nadere onderbouwing. Het gaat er op zich dus om of het gaat om iets dat te overzien valt. Wij mensen overzien ook wat we zelf schrijven en zeggen niet. Dat is gewoon een algemene levenswijsheid, maar ook weer geen opzienbarend inzicht. Wat we niet goed weten, weten we niet goed. En van alles nemen we voorlopig aan tot het tegendeel blijkt. Daar komt het zo ongeveer op neer.

Redelijkheid
Ik vraag me in gemoede wel af wat de zin van dit alles is. Het besproken criterium is gewoonweg slecht of warhoofdig geformuleerd. Op zijn best probeerde de opsteller te zeggen dat als je weet dat iets inconsistent is, je dat niet zo mag laten, maar dat is nogal een overbodige toevoeging aan het algemene criterium. Een criterium veronderstelt immers dat je het toepast. Maar dit, dat van die overbodigheid, is wel de meest welwillende interpretatie ervan. Letterlijk is het flauwekul, een verbod op weten van dingen die je weet. Waarom zou je daar nader op ingaan? Waarom zou je doen alsof het een criterium voor redelijkheid kan vormen, terwijl dat evident niet zo is? Met redelijkheid heeft het juist helemaal niets te maken.

Het algemene criterium dat logische inconsistentie niet gewenst is, is uiteraard wel zinvol. We passen dat ook toe. Het geldt niet alleen voor onze uitspraken of onze opvattingen, maar ook bijvoorbeeld tussen het verband tussen onze opvattingen en ons handelen. Maar redelijkheid is vooral ook een sociaal criterium, in onze omgang met elkaar. Redelijk is vooral de bereidheid om bepaalde maatschappelijk algemeen aanvaarde normen toe te passen als dat nodig is. Ik kan in algemene zin wel weten dat mijn opvattingen niet alle consistent zijn, maar daar kan ik niet op handelen als ik niet weet welke inconsistent zijn. Maar het is een goede leidraad om me steeds weer af te vragen of een nieuwe uiting wel in overeenstemming is met een vorige, En als ik weet welke uitingen inconsistent zijn, is dat een goede reden om tot aanpassing of herformulering over te gaan.

Juist omdat redelijkheid primair een sociaal criterium is, is het ook altijd een kwestie van inschatten welk criterium op welk moment toegepast moet worden en wanneer niet. Niet elke afwijking van het criterium hoeft altijd problematisch te zijn of van belang, zoals het ook niet elke vergissing in een gesprek gecorrigeerd te worden als dat het verloop ervan alleen maar verstoort. De norm, die iets boventijdelijks heeft, zal elke keer weer in concrete maatschappelijke situaties toegepast moeten worden. De wijze waarop redelijkheid in de aanvang van Emanuel Ruttens eerste stukje omschreven wordt, is nou niet bepaald wat we onder redelijkheid plegen te verstaan. Maatschappelijk blijken er een aantal normen te fungeren, maar filosofen die denken dat ze out of the blue samen een aantal criteria kunnen formuleren, zijn nu niet bepaald redelijk. Zou daar ook niet een deel van het probleem in zitten? De weigering van bepaalde wijsgeren om zich aan redelijkheid te houden? Accepteerde Branden Fitelson de norm of was hij welbewust asociaal bezig? Dat lijkt me geen onbelangrijke vraag.

US_Supreme_Court_(35650678)

Het Hooggerechtshof in de Verenigde Staten doet regelmatig uitspraken die niet ieder acceptabel acht. Men zal er echter mee moeten leven.

Zin
Maar laat ik dit zeggen. Dit stukje zit me niet helemaal lekker. Ik schreef het omdat ik het beloofd had en juist omdat het zogenaamde criterium, dat dus helemaal geen criterium is, zo slecht geformuleerd is, kun je je in eindeloze redeneringen verliezen. Maar wat is de zin? Leidt dit tot nader inzicht?

Ik vrees eigenlijk van niet. Bij mijn stukje over waarheid vallen op enkele onderdelen best enkele kanttekeningen te plaatsen, met name bij een lapidaire opmerking over wat feiten zijn, maar ik had het idee dat ik een zeker inzicht met enige waarde verwoordde, hoewel ik me ook daar beperkte. Waarheid is evident niet alleen een relatie tussen intellectus en res, maar ook tussen persoon en wereld en tussen personen onderling en dat liet ik grotendeels buiten beschouwing. Maar dat inzicht, dat waarheid relationeel van aard is, dat leek me de moeite waard, al is het ongetwijfeld ook mogelijk om andere omschrijvingen te beproeven.

Maar dient zich ondanks allerlei uitvoerig geredeneer zich hier een dergelijk inzicht aan? Ik vrees van niet. Dat komt door het uitgangspunt. Bij het stukje over waarheid nam ik een oude, beproefde observatie tot uitgangspunt – nee, geen bepaalde theorie, zoals enkele geesten ook daarna nog dachten – en dat levert allicht iets op. Maar hier lag het uitgangspunt noodzakelijkerwijs in een uiterst gammele formulering, waarvan ik de volle letterlijke gekte gehonoreerd heb, omdat Emanuel Rutten dat ook deed. Maar door de onzinnigheid van het uitgangspunt levert dat al gauw wat minder op.

Eenvoudig
Ik denk eigenlijk dat dat bij nader inzien ook in te zien valt. Criteria in ons alledaagse leven zijn weliswaar divers en we weten eigenlijk niet eens welke criteria we allemaal aanleggen, maar dat blijkt elke keer wel als ze ineens van toepassing blijken te zijn. Maar ze zijn dan vooral helder en eenduidig. Waarheid is dan simpel: klopt het wel? Consistentie ook: is dit niet in tegenspraak met dat? Zinvolheid ook: tuurlijk, het kost wat meer woorden om dat te verwoorden, maar vaak weet je in één ogenblik: dit is zinnig, dit is onzinnig. En zo gaat het bij alle criteria, ook morele, ook bij andere waarden: ze zijn in de grond van de zaak eenvoudig en enkelvoudig. Alleen hun onderlinge samenspel is complex.

En dan zie je dus in één oogopslag als het zogenaamde criterium waar het hier over ging, niet kan deugen. Alleen de verhouding tussen de twee delen is al te complex en wat er met het tweede deel bedoeld wordt, is te onhelder, al heb ik nu de interpretatie van Rutten gevolgd. Ik weet niet waar dit criterium vandaan komt, wie het verzonnen heeft en waarom mensen het bij zoveel manifeste ondeugdelijkheid toch doorgeven. Maar in een welwillende bui kun je best bedenken dat het op zich een veel simpeler oorsprong zal hebben gehad en aan het algemeen aanvaarde criterium dat logische tegenspraak onwenselijk is, de overbodige gedachte toevoegde dat je niet willens en wetens inconsistent mag zijn. Je zou zelfs kunnen bedenken dat iemand wilde zeggen dat inconsistentie niet te vermijden valt, maar als je die ziet, dat je er dan wat aan moet doen. Maar goed, dat zijn wel andere formuleringen, al liggen die wel meer voor de hand.

Dit roept tot slot ook vragen op omtrent de ethiek van de filosofie. Waarom geven mensen stellingen door die gebleken ondeugdelijk zijn? Bekommeren filosofen zich wel genoeg om de morele aspecten van hun redeneringen en hun teksten? Vinden ze waarheid belangrijk genoeg? Ik vrees soms van niet.

(157)

One Trackback to “Consistentie en redelijkheid”

Plaats een reactie