De wording van de Romeinse kerk

door Jan Dirk Snel

[Dinsdag 2 januari 2024] De titel bevalt me eerlijk gezegd niet helemaal: De uitvinding van de rooms-katholieke kerk. Het gaat hier om het boekje dat de uitgebreide tekst bevat van de rede waarmee Peter Raedts op vrijdag 20 december 2013 afscheid nam als hoogleraar middeleeuwse geschiedenis aan de Radboud Universiteit te Nijmegen.

Pretentie
De titel sloot wel goed aan bij het boek waarmee de auteur twee jaar eerder furore had gemaakt: De ontdekking van de Middeleeuwen. Er is een verschil. Een ontdekking overkomt je in zekere zin, ook al was je misschien heel hard op zoek naar onbekende dingen. Een uitvinding doe je zelf, actief. Je bedenkt iets. Het ontdekte was er al; je wist het alleen nog niet. Het uitgevondene was er nog niet; je voegt iets aan de wereld toe. Er is ook een overeenkomst: in beide titels zit iets onthullends: het was anders dan je dacht. De ondertitel van de studie uit 2011 maakt dat met zoveel woorden duidelijk: Geschiedenis van een illusie. Maar juist die ontmythologiserende pretentie irriteert me bij voorbaat.

Achterop het kleine boekje waarover ik het nu wil hebben, valt te lezen dat de ‘meeste mensen’ weliswaar denken dat de rooms-katholieke kerk tweeduizend jaar oud is en dat er een directe lijn loopt van de apostel Petrus naar paus Franciscus, maar dat de ‘historische werkelijkheid’ heel anders was. Zou het? Natuurlijk was Petrus geen paus in de huidige zin van het woord en misschien was hij zelfs nooit in Rome, maar de opsomming van alle – aanvankelijk mogelijk: veronderstelde – bisschoppen van Rome tot en met de huidige pontifex maximus is nu ook weer geen volstrekt willekeurig verzinsel. Dat historische verhaal heeft, als verhaal, wel degelijk een zekere logica. De ‘historische werkelijkheid’ is niet zozeer anders; die is vooral rijker, geschakeerder en gelaagder. Daar gaat geschiedenis immers over: dat dingen veranderen en zich ontwikkelen. Die ontwikkeling kan men, misschien op ideologische gronden, vooral organisch opvatten; men kan er misschien ook allerlei beduidende breuklijnen in zien. Maar in beide gevallen komt de latere geschiedenis voort uit de voorgaande en is er, zelfs bij opvallende wendingen, sprake van continuïteit.

De lichte ergernis werd direct op de eerste bladzijden nog eens versterkt door Raedts’ kennelijk met genoegen gemaakte opmerking dat met name in de jaren zeventig en tachtig ‘nationalisme en de daarbijbehorende geschiedschrijving’ als mythe ontmaskerd werden. Waarbij hij uiteraard naar twee overbekende boeken van Benedict Anderson en Ernest Gellner en een al even bekende bundel onder redactie van Eric Hobsbawm en Terences Ranger uit 1983 verwees. Ik geloof niet dat ik direct bezwaar heb tegen die drie boekwerken en misschien valt er zelfs veel nuttigs uit op te steken, maar het idee dat met name Anderson iets bijzonders ontdekt zou hebben, heeft me nooit erg aangestaan. Is een natie een ‘verbeelde gemeenschap’? Misschien, maar veel meer dan een analytische waarheid is dat dan toch niet. Blijft staan dat een natie wel degelijk een reële gemeenschap is, vooral een juridische overigens, al kan die misschien niet anders dan door de verbeelding, wat dat ook moge zijn, tot stand komen.

Pauskerk
Maar wat je ook kunt zeggen over de verhandeling van Petrus Johannes Gerardus Maria Raedts (1948-2021), zeker niet dat hij niet met een eenduidig antwoord komt. In de laatste alinea op de laatste bladzijde wordt het ogenblik waarop de rooms-katholieke kerk geboren werd, op de minuut af vastgesteld: vrijdag 15 juli 1099, om drie uur ’s middags. Inderdaad, de inname van Jeruzalem. ‘Wat de keizer van het Oosten noch die van het Westen ooit gelukt was, lukte de paus’, schrijft Raedts. ‘De paus was keizer geworden.’

Al in het begin had Raedts ‘de uitvinding van de rooms-katholieke kerk’ gelijkgesteld aan het moment waarop algemeen erkend werd dat de paus ‘de opperste bestuurder van de kerk(en) van het Westen’ was. En dat moment was volgens hem in het voorlaatste jaar van de elfde eeuw definitief aangebroken. De auteur had daar drie criteria voor geformuleerd. (1) Een paus moest, althans in principe, aangesteld worden door een onafhankelijke instantie, die aan niemand verantwoording verschuldigd was. (2) Alleen als de pausen uit zichzelf, actief, initiatieven ontplooiden, dus niet slechts na geraadpleegd te zijn advies uitbrachten, kon je ze echte bestuurders noemen. (3) De pauselijke initiatieven en aanspraken moesten algemeen erkend worden. Aan die drie voorwaarden werd in de elfde eeuw voldaan.

Het betoog is overzichtelijk opgebouwd. Aan de pauskerk, die in de elfde eeuw ontstond, gingen in Raedts bewoordingen, de ‘stadskerk’, en vanaf Constantijn de rijkskerk in het Oosten en het Westen vooraf. Die rijkskerk of rijkskerken pasten in feite in het universele patroon als het om religie gaat. Vorsten of andere heersers hebben daar graag greep op. Wat Constantijn deed, een synode voorzitten en mede de leer bepalen, was het normale schema.

Romeins
In West-Europa gingen Karel de Grote en de Ottonen daarmee door. Het opvallende is dat de keizers van het karolingische rijk en deszelfs voortzetting zich daarbij steeds weer op Rome oriënteerden. Er is een theorie dat Karel de Grote het keizerschap niet zozeer onverwacht van de paus ontving, maar daartoe zelf het initiatief genomen had. Hoe dan ook, vanaf Otto I lieten de keizers zich steeds weer in Rome kronen. Hoezeer de keizers en andere wereldlijk gezagsdragers het beleid in de kerk ook bepaalden, steeds weer was er een verbinding met Rome. De omkering van de verhoudingen in de elfde eeuw, waarbij de paus de keizer ging uitdagen en overschaduwen, was dan misschien een revolutie, maar wel een die kon voorbouwen op sinds eeuwen gelegde verbindingen en samenhangen.

In die zin kun je je afvragen waarom je alleen een kerk onder het opperbestuur van de paus rooms-katholiek zou noemen. Zou je eigenlijk niet net zo goed kunnen stellen dat ook een kerk, of althans een gemeenschap van kerken, waarin de keizer en andere heersers het hoogste gezag uitoefenden, maar wel steeds in verbinding met de kerk en de bisschop te Rome, ook al Romeins-katholiek was? Ik zou denken van wel.

Het wat abrupte einde van het boekje overviel me. In de inleiding had de auteur er immers op gewezen dat er ook in de eeuwen na de elfde nog van alles gebeurde. Pas in de loop van de negentiende eeuw, merkt Raedts op, werd de rooms-katholieke kerk ‘omgevormd tot de streng gecentraliseerde organisatie waarin alles vanuit Rome beslist en geregeld werd’. ‘De pausen streefden wel sinds het midden van de elfde eeuw naar een monopolie op het “sacrum” binnen de kerk’, schrijft hij veelbetekenend, ‘maar dat hebben zij pas gekregen in de negentiende eeuw, toen religie meer een privéaangelegenheid werd en regeringen zich minder mengden in de godsdienstige opvattingen van de burgers. De moderne rooms-katholieke kerk, zo zou je kunnen zeggen, heeft haar ontstaan te danken aan het liberalisme.’ Dat is uitdagend geformuleerd – bij de laatste zin verwijst de auteur naar de opvattingen van Emile Perreau-Saussine – maar het staat wel enigszins op gespannen voet met de gedachte dat de Romeinse kerk in de elfde eeuw zou zijn uitgevonden. Toch nog niet zo volledig als acht eeuwen later kennelijk, moet dan de conclusie zijn.

Dualiteit
Terecht bekritiseert Raedts Tom Holland die in Millennium claimt dat de vernedering van koning Hendrik IV in Canossa ‘het begin vormde van de unieke Europese traditie om kerk en staat van elkaar te scheiden, waardoor Voltaire, het Eerste Amendement en het homohuwelijk mogelijk werden.’ (De formulering is natuurlijk van Raedts.) Niet de paus, maar de koning behaalde destijds in feite de overwinning, legt Raedts geduldig uit. Maar tegelijk komt zijn eigen betoog erop neer dat niet veel later de paus wel degelijk de opperhand had verkregen; dat is niet zoveel anders dan wat Holland, zij het op de verkeerde plaats, beweert. De scheiding tussen staat en kerk kwam natuurlijk pas eeuwen later, maar dat een dergelijk gedachte überhaupt mogelijk was, had natuurlijk wel te maken met de grote zelfstandigheid van zowel de keizer als de paus, de staat en de kerk.

Natuurlijk streden keizer en paus nog eeuwen om het gezag op hetzelfde geestelijke terrein. Maar de dualiteit was uniek en kon op den duur ook anders uitpakken. De paus was wel even keizer geworden, die imperiale vorst was er ook nog steeds. Het was wel zo handig de bevoegdheden enigszins af te bakenen en te verdelen. Tussen een geestelijk en een wereldlijk terrein. Tussen kerk en staat. En die konden zelfs nog verder gescheiden worden. Hoe dan ook, er is alleszins een relatie, zij het een tamelijk ingewikkeld verband, tussen de huidige seculariteit en de overwinning van het pausdom bijna een millennium geleden.

Peter Raedts, De uitvinding van de rooms-katholieke kerk. Tweede druk; Amsterdam, Wereldbibliotheek, 2014 [oorspronkelijk 2013], 109p. ISBN 978-90-284-2561-3

(222)

Plaats een reactie