[Vrijdag 15 januari 2016] ‘Is het zo ingewikkeld om te bedenken dat de gemiddelde puber niet zo bijster geïnteresseerd is in het regentschap Lebak in de negentiende eeuw?’, vroeg Christiaan Weijts zich af in een column die gisteren in NRC Next verscheen. Nu lees ik die deftige liberale ochtendkrant niet – ik houd het bij de avondeditie voor gewone mensen – maar om de een of andere reden belandde een plaatje van dat stuk een aantal keren in mijn tijdlijn op Twitter. Er waren kennelijk lieden die dit wel de moeite van het verspreiden waard vonden. Uitgeverij Podium bestond het zelfs om dit pleidooi voor domheid, want dat is de tirade van Weijts en niets anders, in verband te brengen met ‘leesbevordering’. Je moet maar durven.
–
Lebak
Maar terug naar de aangehaalde vraag. Weijts gaat er kennelijk vanuit dat de lezer die wel begrijpt. Dat die doorheeft waar hij met dat ‘regentschap Lebak’ op doelt. Dat hij dus terugverwijst naar de roman Max Havelaar (1860), die hij eerder in zijn stuk omschreven heeft als een ‘afgrijselijke monumentale baksteen’. Maar waarom denkt Weijts eigenlijk dat hij daarop kan vertrouwen? Waarom weet de lezer dat? En waarom weet hij dat die dat weet? Misschien omdat die lezer op school die Max Havelaar toevallig gelezen heeft? Of er daar tenminste iets over gehoord heeft? Of misschien ook omdat hij in een boek of een krant wel eens vaker over die Max Havelaar gelezen heeft? Misschien ook omdat hij die titel van dat boek van E. du Perron, De man van Lebak (1937), wel eens voorbij heeft zien komen en gehoord heeft dat die op Eduard Douwes Dekker (1820-1887) betrekking heeft?
En waarom vertrouwt Weijts er eigenlijk op dat de lezer enig benul heeft als hij Karel ende Elegast, Hooft, Vondel, Feith, Bilderdijk, Emants en Van Deyssel noemt? Dat hij deze aanduidingen herkent en zo’n beetje in de tijd kan plaatsen? Inderdaad, omdat dit bekende, overbekende namen uit de canon van de Nederlandse literatuur zijn. En omdat we op school of via lectuur daar allemaal wel eens wat van meegekregen hebben. Algemene, gedeelde kennis. Misschien moeten we even nakijken uit welke eeuw Karel ende Elegast nu precies was, maar dat het om middeleeuwse letterkunde gaat, dat weten we allemaal. We hebben dan misschien vorige week Vondel niet uit de kast gepakt en het kan ook al even geleden zijn dat we voor het laatst Bilderdijk lazen, maar we hebben allen enige herinneringen. En de grondige lectuur van sommige teksten laten we dan misschien graag aan Frits van Oostrom of Herman Pleij over, wat die daar vervolgens van weten te maken, lezen we op zijn tijd toch graag.
Maar Weijts schijnt dus een wereld voor te staan waarin niemand zijn stukje meer begrijpt. Dat laatste zou inderdaad niet erg zijn, maar zo’n wereld, een wereld der onwetendheid, dat zou wel erg zijn.
–
Geweldig
Weijts is ook ergens voor. Hij wil dat jongeren ‘leesplezier’ hebben. En dat kan ook, want stomtoevallig, of misschien wel helemaal niet stomvallig, zijn er juist in een recente cultuurperiode toch zulke ‘geweldige boeken’ geschreven! Ik herhaal: ‘geweldige boeken’! Weijts noemt een zestal titels: Gimmick! (1989) van Joost Zwagerman, Kartonnen dozen (1991) van Tom Lanoye, Giph (1993) van Ronald Giphart, Joe Speedboot (2005) van Tommy Wieringa, Tirza (2006) van Arnon Grunberg en De helaasheid der dingen (2006) van Dimitri Verhulst. ‘Geweldige boeken’! Geschreven door ‘jongere generaties tjokvol talent’. Maar wat jammer dat nog niemand daarvan gehoord heeft! Natuurlijk, al die boeken hebben stuk voor stuk vele, vaak zelfs tientallen drukken gekregen, maar had u ooit van Joost Zwagerman of Arnon Grunberg gehoord?
Dat is namelijk het trieste: ‘Het ontbreekt alleen aan de juiste gidsen.’ Nooit schrijft een krant eens iets over deze ‘geweldige boeken’, nooit verschijnt zo’n schrijver eens op tv, nooit zie je eens een boek van ze in de winkel liggen. Maar gelukkig heeft Weijts hoop. De moderne technologie. Jawel, de moderne technologie! Die is misschien eindelijk in staat om ‘de juiste lezers aan de juiste boeken te koppelen’. Eeuwenlang ging dat natuurlijk fout. Er waren wel lezers, er waren wel boeken, maar ja, die koppeling, hè? Honderden, duizenden jaren lang hebben mensen in totale onwetendheid de verkeerde boeken zitten lezen. Schrijnend. We wenen om al die eeuwen die verloren zijn gegaan.
Maar gelukkig kan deze misstand nu eindelijk de wereld uit worden geholpen. Na alle eeuwen van het dode boek zou 2016 ‘het jaar van het lévende boek’ kunnen worden, ‘waarin jongeren elkaar via apps of webportals hun opwindendste boeken aanraden.’ Ja, u leest het goed: apps en webportals. Dat was natuurlijk waar de literatuur sinds Homerus en Hesiodus op heeft zitten wachten. Gewoon mondeling een goede vriend of vriendin een ‘opwindend’ boek aanraden, dat ging natuurlijk ook totaal niet. Je hebt daar echt apps en webportals voor nodig. Heel erg bij die tijd, hoor, die Christiaan Weijts. Dat daar nog nooit iemand op was gekomen!
–
Strafkamp
Maar Christiaan Weijts is niet maar zo tevreden. Niet alleen moeten die ‘geweldige boeken’ door ‘jongere generaties tjokvol talent’ door de juiste gidsen bij onze scholieren onder de aandacht gebracht worden, die scholieren moeten vooral ook niet de verkeerde boeken lezen.
‘Fuck de canon’, ‘fuck de literaire canon’, houdt de wijze Weijts ons in een duizelingwekkend literaire stijl voor. Een docent die zijn leerlingen laat kiezen – ja, kiezen – uit een lange lijst met klassieke werken, die is volgens Weijts ‘misdadig’ en die moet naar een strafkamp. Uiteraard! Laten we fluks een klein goelagje bouwen nabij het Fochteloërveen. Maar waarom eigenlijk? Weijts heeft niet veel meer argumentatie dan dat die teksten te lastig zijn. Vanaf groep 6 van de basisschool ontwikkelen heel wat kinderen een ‘weerzin tegen lezen’, omdat ze boeken in handen krijgen ‘die te moeilijk zijn of die niet bij hun beleving aansluiten’.
Aha. Maar als dat het probleem is, dan begint dat dus al ruimschoots voor ze de Max Havelaar of Karel ende Elegast voorgeschoteld krijgen. Zou er dan niet toch iets anders aan de hand zijn? Andere interesses bijvoorbeeld bij het opgroeien? En is dat dan een reden om leerlingen maar nooit meer een wat ingewikkelder boek in handen te geven? Komt er in Weijts’ wereld een moment waarop iemand toch maar eens de Politeia van Plato, de De Civitate Dei van Augustinus of de Kritik der reinen Vernunft van Immanuel Kant ter hand neemt? Of is zijn idee: allemaal veel te moeilijk, moeten we als samenleving niet willen, moeten we leerlingen, en later studenten, vooral niet mee lastig vallen? Die moeten alleen de ‘opwindende boeken’ die ze elkaar aanraden, lezen? Want ‘beleving’. Waar voor Christiaan Weijts echt nog nooit iemand op gewezen heeft. (Overigens: als die leerlingen elkaar die boeken zelf wel kunnen aanbevelen, waarom hebben ze dan nog gidsende leraren nodig?)
–
Ongerijmd
Weijts creëert een hele rare tegenstelling. Stel nou eens dat veel leerlingen niet zo erg van Joost van den Vondel of Rhijnvis Feith houden, weerhoudt ze dat er dan van om Joe Speedboot te lezen? Ik zou zeggen: het tegendeel ligt toch iets meer voor de hand. Dat een leerling denkt: nu heb ik voor mijn huiswerk hard op Huygens zitten ploeteren, dan ga ik straks nog eens heerlijk een ‘opwindend’ boek van de piepjonge Ronald Giphart (1965) of de zo fruitig ogende Tom Lanoye (1958) lezen.
Scholen zijn ervoor om leerlingen een blik op de wereld mee te geven. Om leerlingen te laten zien wat er zoal is. En niet iedereen zal alles even interessant vinden. Dat is ook niet erg. Leerlingen krijgen een breed vakkenpakket aangeboden. Opdat ze van van alles en nog wat, ook van veel dingen waar ze in hun latere leven nooit meer iets mee doen – wiskunde, erg belangrijk, zeggen ze, maar de meeste mensen gebruiken nooit meer dan wat simpele rekenkunde van de lagere school – iets afweten. Ook lang niet iedere leerling houdt van scheikunde of van economie. Maar dat is toch geen reden om die vakken maar niet meer aan te bieden? Er zijn altijd leerlingen die ze wel boeiend vinden en erin doorgaan.
De geschiedenis van de Nederlandse letterkunde is een gewoon schoolvak. Waar je dingen leert en waar je hopelijk voor de rest van je leven iets, vaak niet zo veel trouwens, van onthoudt. En een enkeling zal persoonlijk of esthetisch gegrepen worden door een tekst. Weijts geeft dan wel af op de Max Havelaar, maar geen mens zal serieus kunnen beweren dat dat voor een zestienjarige een moeilijk leesbare tekst is. Een ‘effectief moordwapen is voor elk sluimerend vonkje literaire interesse’? Kom nou. Toen ik het op de middelbare school las, maakte de stijl een verpletterende indruk op me. Die ik meteen maar – vast heel pathetisch – probeerde in een opstel te emuleren. Ik geloof dat ik in dat ‘regentschap Lebak’ toen nog steeds niet zo geïnteresseerd was. Maar wat zou het? Waarom zou een leerling die dit boek gans niet raakt, dan helemaal geen literaire interesse voor andere teksten meer kunnen opbrengen? Weijts’ hele redeneertrant is ongerijmd.
–
Vrijheid
‘Lezen is vrijheid, avontuur’ schrijft Weijts. Hij gebruikt dat als argument tegen het zelfs maar durven aanbieden van de canon. Het lijkt mij het beste argument ervoor. Een school wijdt leerlingen in in de wereld, in die wereld waarin we met zijn allen leven, waarin we dus weten wie Anna Bijns was, wat er zo ongeveer in de Heidelbergse Catechismus staat, waarin we vagelijk weten waarom Hugo de Groot zijn De iure belli ac pacis schreef of waarin we iets meer over Anselmus, Georg Cantor of het echtpaar Curie kunnen vertellen.
Daar hoort kennis van de Nederlandse literatuurgeschiedenis gewoon bij, zoals dat ook geldt voor de geschiedenis van de Duitse, Franse, Engelse en Amerikaanse literatuur. Daarom zijn andere talen op school ook zo belangrijk, niet alleen omdat we ons zo een beetje over de grens kunnen redden, maar omdat we aldus toegang hebben tot de cultuurgeschiedenis van omringende staten. En we dan later, nog op school of misschien na de school, op het idee komen dat er wellicht ook door Italianen, Spanjaarden, Denen of Russen wel eens interessante romans of wijsgerige verhandelingen geschreven zouden kunnen zijn. Of door Chinezen of Egyptenaren. Die gymnasiumleerling die volgens Weijts zo ‘beteuterd’ keek naar een lijstje met enige klassieke Nederlandse literatuur, loopt trouwens het risico op school zo maar teksten van Xenophon of Plato, van Ovidius, Vergilius of Tacitus voorgezet te krijgen. Ik wil zijn plezier niet bij voorbaat bederven en niet al te veel verklappen, maar vergeleken bij deze oude knarren is Pieter Corneliszoon Hooft historisch gezien dan toch echt een jonkie, hoor. Die trouwens die ouden nog wel eens nadeed. Maar moet je volgens Weijts natuurlijk helemaal niet willen weten.
Weijts heeft helemaal gelijk dat geen enkel boek geschreven is om ‘als afschrikwekkend museumstuk te eindigen’. Raak inzicht. En daarom leren we op school hoe we met teksten uit oudere perioden en soms andere culturen om moeten gaan. Hoe we onze hermeneutische vermogens kunnen ontwikkelen. Hoe wat eerst misschien wat vreemd lijkt, ons toch vertrouwd kan worden. Kortom, als hij denkt dat oudere literatuur onder het stof ligt, is er extra aanleiding om te zorgen dat dat er nooit meer over afdaalt, maar dat die literatuur een levendige plaats in onze cultuur blijft innemen. En dat leerlingen inderdaad het vermogen ontwikkelen om in vrijheid uit de schat der eeuwen te kiezen. Ja, vrijheid. Dat is dus avontuur: dat je niet opgesloten zit in je eigen tijd, maar je vrij door de geschiedenis van onze cultuur hebt leren beweegen.
–
Respect
Dat is waar scholen voor zijn. Inzicht in de wereld geven. De tegenstelling die Weijts maakt, tussen de oudere letterkunde en zijn moderne canon – ja canon, want alles wat hij noemt, lijkt op een of andere wijze inmiddels ook verdacht canoniek – is net zo vals als wanneer hij had geschreven: laten we geen onderwijs in het Dopplereffect meer geven, maar leerlingen in plaats daarvan Herman Brusselmans in handen duwen.
Ondertussen heeft Weijts’ stukje me wel een stuk vrolijker gemaakt. Ik was al bang dat er weinig meer aan historische letterkunde werd gedaan. Maar op dat ene gymnasium of die ene gymnasiumafdeling met die ene beteuterde scholier heerst er kennelijk nog wel respect voor leerlingen. Dat stemt hoopvol.
♦
Nawoord (zaterdag 15 januari 2015, 16 uur)
De column van Christiaan Weijts stond op dezelfde dag, donderdag 14 januari 2016, trouwens ook in NRC Handelsblad onder de kop ‘Ontlezing. Geen wonder met zo’n stoffige boekenlijst‘. De zoekfunctie leidt daar niet toe. En ik had die krant nog niet (digitaal) doorgebladerd. Dank aan degenen die me hierop wezen.
♦
(201)