.:
Het nieuwe kabinet is er bijna. Normaal hoort bij een onderhandelingsproces dat men vol vertrouwen begint, maar dat er dan op een gegeven moment toch een crisis uitbreekt, waarna de verhoudingen hersteld worden en het kabinet er toch komt. Zo ging het bijvoorbeeld bij de vorming van Kok I in 1994. Dit keer niets daarvan. Zelfs voor de Bühne vond men het niet nodig met deuren te slaan en dat is ook wel eens een verademing.
–
Oppositie
Terwijl het er tijdens de verkiezingscampagne lange tijd naar uitzag dat voor een volgend kabinet minstens een stuk of vier, vijf partijen – tot 1977 de gewone gang van zaken – nodig waren, bleken VVD (41 zetels) en PvdA (38) zoveel gewonnen te hebben dat ze samen konden gaan regeren. Kiezen is geen mening geven, maar een daad stellen. Het is goed denkbaar dat niet alle keizers op de twee regeringspartijen dit beoogden, dit was het gevolg. Van ‘spijtstemmers’ – een begrip dat we nog uit 1967 kennen, toen sommige ‘radicalen’ spijt kregen van hun stem op de ARP – ben ik dan ook niet onder de indruk. De kiezer wil niets, de kiezer doet iets en het resultaat heeft niemand in de hand.
Ik wil het nu over de oppositie hebben, een overigens wat merkwaardig begrip, ten eerste omdat de partijen in de nieuwe Tweede Kamer niet meer zoals vroeger tegenover elkaar zitten, maar in een halfrond, en ten tweede omdat niet elke partij die niet deelneemt aan het kabinet, zich daar bij voorbaat antagonistisch tegenover opstelt. Maar goed, laten we gemakshalve doen alsof alle negen partijen die geen bewindslieden leveren, samen tot de oppositie gerekend kunnen worden.
We kunnen ze dan in drie groepen indelen. Aan de linkzijde bevindt zich de SP (15) aan de rechterzijde dan de PVV (15) en de SGP (3), al is het de vraag of die twee partijen bijvoorbeeld sociaal nu wel rechts van de VVD staan. In het midden dient zich tenslotte en groep van wel zes partijen aan, op volgorde van grootte: CDA (13), D66 (12), CU (5), GL (4), PvdD (2) en 50plus (2).
–
Niemandsland?
Daarbij valt op dat de belangrijkste oppositiepartijen – nee, ik zet geen aanhalingstekens – niet al te veel reden hebben om tevreden te zijn met de verkiezingsuitslag. De drie kleinste partijen, 50plus, PvdD en SGP deden het relatief goed en ook D66 groeide iets, maar ook weer niet erg veel, maar de overige vijf hadden weinig reden tot vreugde. De PVV, het CDA en GL gingen fors terug in zetelaantal. SP en CU handhaafden hun zetels weliswaar, maar gingen procentueel wel iets terug.
Over de twee flanken wil ik het nu niet nader hebben. De rol van SP en PVV zal duidelijk zijn: flink oppositie voeren en klagen dat het helemaal de verkeerde kant op gaat. De SGP is vanouds gouvernementeel ingesteld en zou hier misschien bij de middengroep gerekend moeten worden: de partijen die programmatisch tussen VVD en PvdA instaan en vanuit het centrum zich moeten zien te profileren.
Krijgen ze het echt moeilijk? Frits Wester voorzag afgelopen week al ‘een dooltocht door het politieke niemandsland’ voor ze opdoemen. Deze partijen zullen het immers vaak eens zijn met de compromissen die de regeringspartijen in elkaar zetten. Als het beleid het politieke midden is, hoe kun je je dan nog vanuit dat midden profileren?
–
Senaat
Ik denk dat er op dat punt toch een goede kans ligt en dat heeft mede te maken met de machtsverhoudingen in de Eerste Kamer. Daar hebben VVD (16) en PvdA (14) samen dertig zetels. Voor een meerderheid hebben ze bij elk wetsvoorstel nog acht stemmen uit de oppositiepartijen nodig. ‘Een fractie in de Eerste Kamer stemt bijna altijd hetzelfde als haar partijgenoten in de Tweede Kamer’, betoogde PvdA-senator Han Nooten op 26 september in NRC Handelsblad. Het komt nog wel eens voor dat een fractie tegen een voorstel stemt waar de partijgenoten in de Tweede Kamer voor stemden.
‘Bijna altijd betrof het staatsrechtelijk getinte vraagstukken waarbij de senaat zijn tegenstem liet horen in zijn rol als geweten van de rechtstaat.’
Maar het omgekeerde komt volgens Nooten vrijwel niet voor. Hij kon zich slechts één geval waarbij een deel van zijn fractie voor een wetsvoorstel had gestemd waar de partijgenoten in de Tweede Kamer tegen waren – en daarbij maakte het ook nog eens niets uit.
‘Dit is wat ik in alle bescheidenheid de ‘ijzeren wet van Noten’ noem: een fractie in de Eerste Kamer zal een regering nooit aan een meerderheid helpen als haar partijgenoten in de Tweede Kamer tégen het desbetreffende wetsvoorstel hebben gestemd.’
Kortom, al in de Tweede Kamer zal Rutte II een zodanige meerderheid voor wetsvoorstellen moeten zien te verwerven dat die ook in de Eerste Kamer een kans maken. Op zich zou medewerking van de oppositie van links of rechts in sommige gevallen al genoeg zijn: de PVV heeft 10 zetels in de Eerste Kamer en de SP heeft er 8. Een incidentele of soms zelfs routinematige samenwerking kan dus lonen, maar ligt niet zo voor de hand als het om omstreden voorstellen gaat.
–
Amendementen
Dan zal het echt op de middenoppositie aankomen. Met 11 Eerste Kamerzetels kan het CDA dan in zijn eentje uitkomst bieden. Maar ook D66 en GL kunnen met ieder 5 zetels in de senaat samen voor een meerderheid zorgen. De CU daarentegen heeft met 2 zetels minder potentie, tenzij ze bijvoorbeeld met een van die laatste twee dezelfde lijn trekt en daarbij nog een andere kleine partner vindt. Maar het geval wil dus dat ze met een zetel meer in de Tweede Kamer toch minder kracht heeft dan GroenLinks, omdat die in Eerste Kamer nu eenmaal drie senatoren meer heeft.
Het lijkt mij dat de rol voor drie van de Kunduz-partijen die nu in de oppositie zitten, nog niet uitgespeeld is. Het kabinet zal hun steun soms nodig hebben met het oog op de Eerste Kamer. Het biedt ze een uitgelezen kans om wetsvoorstellen door middel van amendementen bij te buigen in een specifieke richting. Ik geloof daarom niet dat de mogelijkheden voor deze drie partijen – CDA, D66, GL – bij voorbaat verkeken zijn. Ze kunnen zich juist profileren als het redelijke midden dat ze willen zijn. En ze kunnen nog eens wat binnenhalen ook.
Terwijl de kiezers van VVD en PvdA steeds compromissen moeten slikken, zullen de aanhangers van de middenoppostie paradoxaal genoeg nogal eens tevreden zijn. Het grote verschil met de situatie onder de kabinnetten-Kok is immers dat er nu veel duidelijker flanken zijn. De middenoppositie kan zich daarom nu veel beter profileren dan het CDA destijds kon. Nu kan ze zich ook als het redelijke midden afzetten tegen de radicalere oppositie en de regeringspartijen zullen zich juist daartegen voortdurend moeten verweren.
Maar we zullen zien. Want één ding is zeker: in de politiek loopt het altijd net iets anders dan iedereen ziet aankomen.
♦
(78)