Archive for april, 2014

29 april 2014

Neofundamentalist – Hoe Trouw nieuws verzint

door Jan Dirk Snel

[Dinsdag 29 april 2014] Gisteren kwam het ochtendblad Trouw op pagina 3 met opmerkelijk nieuws. “Bijna helft jonge christenen is ‘neofundamentalist’“, luidde de kop. (Hier overigens de webversie.) Het ging over een nieuw rapport van het Sociaal en Cultureel Planbureau, ‘Geloven binnen en buiten verband‘, geschreven door Joep de Hart. In de Verdieping volgde op pagina 6 en 7 nog een iets langer stuk over het rapport: ‘De duivel is weer terug‘.

Enigszins gechargeerd
Naar aanleiding van beide artikelen zond ik het volgende briefje naar de krant (waarbij ik de concrete verwijzing naar de koppen nu weglaat, omdat ik die hierboven net genoemd heb):Fundamentals

In het SCP-rapport ‘Geloven binnen en buiten verband’ zou Joep de Hart volgens Trouw (28 april) een nieuwe term munten voor ‘jonge orthodoxe katholieken en protestanten’: de neofundamentalist.
Dat is onjuist. Het begrip neofundamentalisme is al langer in omloop, Joep de Hart noemde het zelfs nog even in zijn inauguratie in 2011 en als hij in het rapport over een ‘neofundamentalistische reactie op processen van individualisering’ schrijft, verwijst hij nadrukkelijk naar bestaande literatuur.
Verder gebruikt De Hart het begrip nog één keer, namelijk als hij het heeft over de “tekenen onder de kerkjeugd van wat enigszins gechargeerd een hang naar ‘neofundamentalisme’ kan worden genoemd”. Drie dingen vallen daarbij op: De Hart zet de term tussen aanhalingstekens, heeft het over een optie (wat ‘kan’, kan immers ook anders) en voegt er nog eens de woorden ‘enigszins gechargeerd’ aan toe.

Vanmorgen plaatste Trouw mijn briefje, maar met weglating van de laatste alinea. En het zal iedereen duidelijk zijn dat het daar nu net om gaat. Het was immers helder dat de krant op de loop was gegaan met een term die in het rapport bijna terloops en dan met de nodige voorzichtigheid werd gebruikt en die bovendien slechts twee keer voorkwam in een tekst van ruim zestigduizend woorden.

Orthodox
Vanmorgen kwam Trouw op pagina 8 met een vervolgberichtje: ‘Het SCP-onderzoek naar geloof zegt niets over praktijk‘. De onderkop vertelt de essentie al: ‘Antropoloog Miranda Klaver heeft bezwaar tegen term neofundamentalist’. Het begint zo:

‘Bijna de helft van de jonge christen is neofundamentalist. Het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) kwam gisteren met een rapport over het ‘harde-kern-effect’. Er wordt minder geloofd, maar wel fanatieker.’

En een eindje verderop lezen we:

‘Antropoloog Miranda Klaver kent de neofundamentalist al wat langer. Zij doet aan de Vrije Universiteit onderzoek naar jonge evangelische gelovigen.
Wie is de neofundamentalist? Hoe denkt die bijvoorbeeld over homoseksualiteit, abortus, of vrouwenrechten?
“Ik heb bezwaar tegen de term ‘neofundamentalist’. Het gaat gewoon over orthodoxe gelovigen. Naar hun morele overtuigingen is in dit onderzoek niet gevraagd. Mensen kregen alleen meerkeuzevragen over vijf dogma’s. Daarmee weet je erg weinig. Wat moet je je voorstellen bij de duivel? Komt dat overeen met middeleeuwse plaatjes? Is het iets abstracts? Die dingen krijg je niet met algemene vragen boven water. Daar is kwalitatief onderzoek voor nodig.”‘

Het is verder zonder meer een zinvol interviewtje, waarin Miranda Klaver uitlegt dat het onderzoek naar de leer vraagt en dat je dan niets te weten komt over de beleving.

Verzinsel
Maar de handelwijze van Trouw blijft natuurlijk merkwaardig. De ene dag verzint men de neofundamentalist en de volgende dag laat men een deskundige uitleggen dat dat geen goede aanduiding is. Maar ondertussen doet de krant nog steeds alsof het om een typering van het SCP gaat, terwijl Joep de Hart toch duidelijk opmerkte dat een dergelijk gebruik ‘enigszins gechargeerd’ is.

Op zich kan een godsdienstsocioloog of religiewetenschapper het begrip fundamentalisme natuurlijk best in een zakelijke zin gebruiken, maar ook dan blijft het het probleem dat de gevoelswaarde van het woord in het maatschappelijk debat ongunstig is. Het woord mag dan afkomstig zijn van de tussen 1910 en 1915 verschenen negentigdelige brochureserie The Fundamentals en oorspronkelijk ook een zelfaanduiding zijn geweest, inmiddels fungeert het in het publieke vertoog vooral als scheldwoord, waarbij dankzij zogenaamde ‘islamitische fundamentalisten’ de associatie met geweld al snel opkomt. De keuze van Trouw gisteren om die ene term neofundamentalisme zonder toelichting uit het rapport te lichten, getuigde dan ook duidelijk van kwade trouw.

En dat geldt ook voor de keuze van vanmorgen om doodleuk op hetzelfde spoor verder te gaan en niet te vermelden dat het hier om een verzinsel van de eigen redactie ging. Het was heel wat eleganter geweest als de krant vandaag gerectificeerd had. Dat zou vertrouwen wekken.

Het is nu wachten of Trouw de benodigde moed de komende dagen alsnog op kan brengen.

Naschrift (donderdag 1 mei 2014, 16.30 uur)
Inmiddels heeft Joep de Hart zelf gereageerd met een stuk op de site Nieuwwij (of: Nieuw W!J). En hij merkt het nu zelf op: “het rapport Geloven binnen en buiten verband gaat niet over ‘neo-fundamentalisme’ (Trouw). Het gaat evenmin over ‘fanatieke christenen’ (NRC Handelsblad). Dat ik het begrip neofundamentalisme ‘gemunt’ zou hebben is natuurlijk al helemaal onzin.” En iets verderop: “Ik vind dat je met kwalificaties als ‘neo-fundamentalisme’ en ‘fanatiek’ uiterst voorzichtig moet zijn, al helemaal in het hedendaagse Nederland. Ze zetten mensen op het verkeerde been. Dat een deel van de jeugd weer vaker naar de kerk gaat of christelijke geloofswaarheden onderschrijft, heeft natuurlijk helemaal niets te maken met bijvoorbeeld moslimradicalen – en dat is toch de suggestie die zo wordt gewekt.” Maar ik zou zeggen: lees zijn stuk vooral zelf, vooral omdat het ook gaat over de vraag waar het rapport dan wel over gaat.

Tweede naschrift (zaterdag 3 mei 2014, 14.05 uur)
Een vervolg is vandaag afzonderlijk verschenen: Krampachtig – Hoe het Trouw moeite kost een misser toe te geven. Een deel van de tekst heeft hier vandaag kort gestaan in de vorm van een tweede en derde naschrift. Met elkaar maakten al die naschriften zo’n rommelige indruk dat ik maar besloten heb er een afzonderlijk stukje van te maken.

(138)

23 april 2014

Geert Wilders’ stem, Maurice de Honds handen

door Jan Dirk Snel

[Woensdag 23 april 2014] Laat ik u maar vast waarschuwen: dit wordt een heel saai stukje en aan het eind leg ik uit waarom. Op Goede Vrijdag legde Maurice de Hond aan 2500 Nederlanders een serie vragen voor. Daaronder waren twee vragen die hij, kennelijk zonder dat de deelnemers dat wisten, in opdracht van Geert Wilders, politiek ondernemer te Den Haag, stelde. De eerste luidde:

Vindt u dat Geert Wilders strafrechtelijk vervolgd moet worden naar aanleiding van zijn uitspraken over Marokkanen op de avond van de gemeenteraadsverkiezingen?

Ik heb het vraagteken maar even toegevoegd. Op die vraag kon men antwoorden met ‘ja’, ‘nee’ en ‘weet niet/geen antwoord’. De volgende vraag luidde: ‘Wat is uw eigen standpunt ten aanzien van Marokkanen in Nederland?’ Op deze vraag kon men kiezen uit de volgende vier opties:

– Mij maakt het niets uit hoeveel Marokkanen er in Nederland zijn.
– Voor mij mogen er ook meer Marokkanen in Nederland komen.
– Ik heb liever minder Marokkanen in Nederland
– Weet niet/geen antwoord.

 –

Twee vragen
Laten we de vragen en antwoorden eens nader bekijken. Het valt op dat de opties ‘weet niet’ en ‘geen antwoord’ samen genomen worden. Gebeurt dat alleen bij de presentatie? Of wordt die combinatie zo voorgelegd? Er is immers een groot verschil. Als men de vragen bijvoorbeeld onzinnig vindt, dan staat ‘geen antwoord’ voor een heel andere houding dan ‘weet niet’.

De eerste vraag bestaat uit een stelling waar men mee in kan stemmen of die men kan afwijzen (of waar men dus geen antwoord op wil geven of waarvan men niet weet wat men ervan moet vinden). Is dat een zinnige stelling? Mij dunkt, in zeer beperkte mate. Het is bekend dat diverse mensen onlangs aangifte tegen Geert Wilders hebben gedaan naar aanleiding van diens uitspraken over Marokkanen en dat is op zich iets waar men zinvol een mening over kan hebben: bijvoorbeeld of men het strafrecht in dit geval een geschikt middel acht, waarbij men zowel pragmatische als principiële overwegingen kan opvoeren. Maar we weten nu dat die aangiften gedaan zijn en nu is het een vraag voor het Openbaar Ministerie of er ook vervolging plaats dient te vinden. Kortom, we zijn nu in een stadium waarin het vooral om een juridische vraag gaat. Uiteraard is het begrijpelijk dat mensen daar zo hun gevoelens over kunnen hebben, maar heel erg relevant is het allemaal ook niet.

DeHond

De tweede vraag is van geheel andere aard: geen stelling, maar een open vraag, waar men allerlei soorten antwoorden op zou kunnen geven en waarbij de meest voor de hand liggende reactie waarschijnlijk zou zijn: ‘Huh, wat bedoelt u?’ Heeft een normaal mens een ‘standpunt’ ten aanzien van advocaten, Turken, warme bakkers, tieners, vakkenvullers of Friezen om Utens? Een standpunt over een hele groep? Kan dat? Of gaat het dan toch al gauw over vooroordelen? (Waar we, zeg ik er maar bij, vaak niet aan ontkomen, maar die we, als we althans verstandig zijn, wegens hun evidente ontoepasbaarheid of ongefundeerdheid eveneens terecht voor ons plegen te houden.)

 –

Andere vraag
Maar goed, ondanks de open geformuleerde vraag blijken er inhoudelijk maar drie opties te zijn: het maakt je niets uit hoeveel Marokkanen er in Nederland zijn, er mogen er ook meer komen of je hebt er liever minder.

Is dat zo een goede vraag? Ik denk van niet. Het maakt mij wel degelijk uit hoeveel Marokkanen er in Nederland zijn, want er wordt buitensporig veel over deze bevolkingsgroep gekletst en dan is het handig om te weten dat er op 1 januari 2013 bijvoorbeeld 368.838 Marokkaanse allochtonen in Nederland waren. Dat is bijna 2,2% van de totale bevolking. Omdat allochtonie in de krankzinnige definitie van het CBS een asymmetrisch begrip is en je met één elders geboren ouder allochtoon bent, zullen waarschijnlijk niet al deze mensen zich als ‘Marokkaan’ beschouwen of door anderen zo gezien worden en ook zullen er autochtonen zijn (wier beide ouders dus in Nederland geboren zijn) die zich wel als Marokkaan zien, maar het cijfer geeft toch een zekere indicatie: het gaat hier om een kleine bevolkingsgroep.

Nu kun je natuurlijk zeggen dat het hier om een andere betekenis gaat: niet of je de hoeveelheid Marokkanen cognitief van belang acht, maar hoe je gevoelsmatig tegenover de aldus aangeduide bevolkingsgroep staat. Zoiets ongeveer. Het gaat er dan kennelijk om wat men van Marokkanen vindt en in feite gaat het om de vraag of men ze mag, niet mag of eigenlijk geen oordeel heeft. Maar het blijft een beetje onduidelijk. (Tussen haakjes: dat hele gebruik van ‘Marokkanen’ voor Marokkanen in Nederland, die meestal Nederlandse burgers zullen zijn, is nogal dubieus, maar omdat het op zich duidelijk is wie er bedoeld worden, sluit ik me, met deze kanttekening erbij, hier toch maar bij het gebruik aan.)

Wat wel duidelijk is, is dat het net om een ander soort vraag gaat dan die Wilders op de avond van de gemeenteraadsverkiezingen stelde. Hij vroeg het publiek toen of men meer of minder Marokkanen wilde en toen dat ‘minder, minder, minder’ scandeerde, zei hij dat hij dat ging regelen. Toen ging het om een beleidsvoornemen, de actieve vermindering van een bevolkingsgroep, waarvan we uiteraard weten dat Wilders, bekend om zijn klaploperij, er verder niets aan gaat doen. Nu gaat het echter niet om handelen, maar om een attitude: wat men liever zou zien. Dat kan ook het verschil verklaren tussen de 72% die vond dat de uitspraak van Wilders niet acceptabel was, en de 43% die nu zegt liever minder Marokkanen te ‘hebben’. Niet alles wat je denkt, hoeft ook tot handelingsconsequenties te leiden.

Propaganda
Deugt het eigenlijk wel om onderzoek te doen voor de PVV? Heeft Maurice de Hond de vragen van Wilders terecht tot de zijne gemaakt? Op zijn persoonlijke site heeft hij zich gisteren proberen te verdedigen.

Op de eerste vraag zegt hij dat hij onderzoek voor ‘vertegenwoordigers van alle partijen van Nederland’ heeft gedaan. ‘Juist gezien mijn positie vind ik dat ik bij partijen vertegenwoordigt [sic] in de Tweede Kamer geen selectie mag toepassen, voor wie ik dat onderzoek wel of niet doe.’ Daar lijkt op zich iets in te zitten, maar je kunt er ook vraagtekens bij zetten. De PVV is immers geen democratisch gestructureerde partij, de club staat bekend om zijn afkeer van fundamentele Nederlandse, rechtsstatelijke waarden – enkele Kamerleden droegen vorig jaar zelfs NSB-speldjes – en alleenheerser Wilders is eigenlijk alleen maar bekend om zijn veelvuldige gescheld. Het zou niet moeilijk zijn om hier een principiële grens te trekken. De Hond geeft zelf overigens voldoende aan hoezeer hij het gedrag van Wilders verfoeit.

Maar goed, daar zou je nog overheen kunnen stappen. Onderzoek is onderzoek, zou je kunnen zeggen. Maar dan is dus de vraag of de kennelijk door Wilders aangeleverde vragen deugen. Ik gaf hierboven al een eerste beoordeling. Beide zijn ze zo geformuleerd weinig zinvol. En vooral bij de tweede is dat kwalijk, want Wilders gebruikt die vraag als propaganda. ‘Deze cijfers spreken boekdelen, miljoenen Nederlanders zijn het dus met me eens’, betoogt hij. En dat is precies wat er boven het Telegraaf-bericht – die krant kreeg kennelijk de ‘primeur’ – staat: ‘PVV: 43% eens met minder Marokkanen’. Maar dat is dus niet zo. Het gaat om net iets anders.

Werkelijkheid
Maurice de Hond verdedigt zich met een verhaal over zijn familie. Over hoe politieagenten die zijn vader voor de oorlog ‘persoonlijk kenden’, jodenjagers werden. ‘Ik denk dat mijn ouders liever voor de oorlog al hadden geweten hoe de wereld er werkelijk uitzag’, schrijft hij. Werkelijk? Zouden ze dat niet geweten hebben? Zouden ze echt niet geweten hebben dat er antisemitisme – ‘risjes’ – bestond? Natuurlijk wel. Maar het is de vraag wat het verband daartussen en het handelen van mensen in een crisissituatie, een situatie van bezetting met andere machtshebbers en andere bevelen, is. Die verhoudingen liggen veel ingewikkelder. Ook mensen die voor de oorlog keurige antwoorden gaven, konden dan ineens toch dodelijke instructies opvolgen. En het omgekeerde kon ook voorkomen.

WildersVragen

De vragen van Geert Wilders, voorgelegd door Maurice de Hond

In Dit Is De Dag deed de Hond gisteren alsof het bij zijn onderzoekje voor Wilders zou gaan om resultaten waar mensen ‘gevoelsmatig moeite’ mee zouden hebben. Ze zouden niet willen weten wat er uitkomt. En in zijn verdediging schrijft hij dat ‘dit uitgevoerde onderzoek laat zien dat onder de oppervlakte een forse problematiek leeft. En die gaat niet weg door dat niet zichtbaar te maken via onderzoek. Noch door te stellen dat dit onderzoek schandelijk is.’

Nee, er is inderdaad niets op tegen om uit te zoeken hoe de maatschappelijke werkelijkheid in elkaar zit. Het kan heel goed zijn om te weten hoe mensen over allerlei groepen denken. Maar dat was hier niet het doel. Dan zou het om een heel ander, veel breder onderzoek gaan. Hier ging het de facto om het verschaffen van propagandamateriaal aan de politieke hooligan die Geert Wilders nu eenmaal is. Wilders heeft de ‘waarheid’ gekocht waar hij zich steeds op beroept. Hij deed zelfs alsof zijn ophitsing ‘de waarheid spreken’ was, wat toch op zijn minst van een gebrekkige wijsgerige scholing getuigt. En nu heeft hij de onderbouwing die hij wenste. Hij presenteert de gekochte gegevens, niet De Hond.

 –

Oppervlakte
De Hond denkt ook dat ‘de wereld in de werkelijkheid onder de oppervlakte er anders uit kan zien dan aan de buitenkant blijkt’. Dat kan, maar hier lijkt me dat een foute inschatting. Oordelen over andere groeperingen, of het nu om Friezen in Groningen, mensen van de Zuid-Hollandse eilanden in Rotterdam, Hollanders in Brabant, om Turken, Ghanezen, Antillianen, Surinamers, Marokkanen, inwoners van Laren of Rijssen, studenten of Nederlandse pensionado’s aan de Spaanse kusten gaat, zijn buitengewoon oppervlakkig. Als zodanig hoeven ze ook helemaal niet erg verontrustend te zijn.

Met persoonlijke ervaringen heeft het in dit geval ook (vrijwel) niets te maken. Zoveel Nederlanders komen niet elke dag Marokkanen – meestal trouwens ook Nederlanders, mogen we aannemen – tegen en met persoonlijke ervaringen heeft het zelfs dan nog niets te maken. Met racisme – hoe ook opgevat – hoeft het ook niet direct iets te maken te hebben. Iedereen hoort nu al 25 jaar lang allerlei dingen over Marokkanen en Antillianen en criminaliteit, ook al worden de cijfers meestal erg overdreven en worden Marokkanen en Antillianen volgens het CBS ‘na correctie voor verschillen in sociaaleconomische achtergrondkenmerken’ niet meer dan ‘twee keer vaker verdacht van een misdrijf dan autochtonen’. (Ik heb dit via Flip van Dyke: leest u vooral zijn stuk over ‘Marokkanen – de cijfers‘.) Het gaat vooral om oppervlakkige mediawijsheid. Zelf kom ik wel zo ongeveer dagelijks Marokkanen tegen – dat denk ik althans, ik ga dat uiteraard niet steeds vragen – maar zo ongeveer alles wat ik in deze trant over Marokkanen opgevangen heb, komt uit de media, niet uit persoonlijke waarneming of ervaring. In dit weinig nuchtere land worden sommige dingen nu eenmaal al sinds jaar en dag duizend keer op dezelfde wijze ‘benoemd’ en uitvergroot.

Maar het gaat hier dus niet om een ‘forse problematiek’ die onder de oppervlakte verborgen is en die nu eindelijk aan de kaak gesteld wordt. Hier wordt vooral een nieuwe werkelijkheid gecreëerd. Dat Marokkanen geen goede pers hebben, dat weten we. Maar wat is dat nou voor een rare vraag of er meer of minder Marokkanen zouden moeten komen of dat ons dat niets uitmaakt? Is dat een relevante vraag, waar over besloten kan worden? Nee dus. Er bestaat gewoon een groep Marokkaanse Nederlanders en het is volstrekt onzinnig daar in in termen van kwantitatieve gewenstheid over te spreken. Woorden beschrijven niet alleen de werkelijkheid, ze scheppen die ook. En door vragen te stellen kun je andere mensen daar in mee laten gaan. Je kunt ze dingen laten zeggen waar ze zelf nooit opgekomen zouden zijn.

Oppervlakkige, globale indrukken van bepaalde bevolkingsgroepen zeggen uiteindelijk heel weinig hoe mensen concreet met elkaar omgaan. De ervaring dat er – vaak kleine – verschillen tussen mensen en tussen groepen mensen bestaan, is misschien een fundamentele, maar racisme of wat daar aan doet denken, is eerder een oppervlakkig verschijnsel. Mensen die rond 1960 nog rustig in een advertentie voor kamers zetten dat bepaalde groepen niet welkom waren, waren in pakweg 1980 vaak enorm verontwaardigd over discriminatie, domweg omdat de publieke opinie ondertussen gewijzigd was.

Saai
Het lijkt me dus niet dat Maurice de Hond een ‘forse problematiek’, waar we tot dusverre nog niets van wisten, aan het licht gebracht heeft. Alsof het zijn opdrachtgever daar om te doen was! Iedereen die een beetje opgelet heeft, weet dat er niet zo veel Marokkanen zijn, dat er al jaren niet of nauwelijks sprake is van immigratie door Marokkanen en soms eerder van emigratie, dat er iets meer problemen rond Marokkaanse jongens zijn dan rond andere en dat het verder allemaal niet zoveel om het lijf heeft en dat al dat geklets vooral erg vervelend is voor het overgrote deel van de Nederlandse Marokkanen en dat het verder vooral aantoont dat de Nederlandse samenleving de veronderstelde oude nuchterheid nogal kwijt is geraakt.

Maar wat je ook van Maurice de Hond kunt zeggen, niet dat hij forse vergelijkingen schuwt. De houding nu tegenover Marokkanen vergelijkt hij met die tegenover joden voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog. Ik weet niet of zijn opdrachtgever Geert Wilders daar nu echt blij mee is. Ik weet ook niet of het zakelijk zo sterk is. Maar het siert hem dat hij geen blad voor zijn mond neemt.

Dit is dus een heel saai stukje geworden en dat is bewust. Het heeft naar mijn idee weinig zin om bij dit soort thema’s grote woorden te gebruiken. Mensen die al sinds jaar en dag in de wereld van het cliché leven, riepen bijvoorbeeld direct dat kritiek op de medewerking van Maurice de Hond van linkse taboeïseringsreflexen zou getuigen. Als ik me niet vergis, was het juist Frans Weisglas, die al al vrij snel kritische vragen stelde. Met de kop in het zand steken, met niet willen weten heeft kritiek op de vragen dan ook niets te maken. Het gaat immers niet om onbevangen onderzoek, maar om het verschaffen van materiaal voor propagandistisch gebruik door een vijand van onze vreedzame samenleving en van onze Nederlandse waarden.

Het gaat juist niet om de werkelijkheid, maar om het creëren van een andere werkelijkheid. Hoe de maatschappelijke werkelijkheid in elkaar zit, daar wordt in Nederland sinds jaar en dag vrijuit over gesproken. Het enige sprookje dat hardnekkig in stand wordt gehouden, is dat daar niet over gesproken zou kunnen worden.

Naschrift (12.00 uur)
Ik heb enkele kleine wijzigingen in de tekst aangebracht.

(137)