[Donderdag 26 juni 2014] Echt slecht was ik niet op de lagere school, zoals die instelling toen nog heette. Ik vond leren leuk. En de meester, zoals een leerkracht toen heette, vond uitleggen leuk. Dat kwam dus goed uit. Soms kon hij zich een hele middag verliezen in de uitleg van het planetenstelsel, waarbij hij een en ander uitvoerig visueel toelichtte, en ik hing dan aan zijn lippen. Sommige mijner medeleerlingen vonden het dan wel eens te veel worden. ‘Leren’ stond trouwens niet bij iedereen in hoog aanzien. Wat had je er immers aan?
–
Aardrijkskunde
De ochtend was na uiteraard bijbelse geschiedenis, waar alles mee begon, voor nuttige basisvaardigheden als rekenen en taal bestemd, waarbij we overigens zelf de volgorde mochten bepalen. Je maakte de opgaven uit het boekje, haalde vervolgens het antwoordenboekje van een plank achter in de klas, keek je eigen resultaten na en na pakweg zeven hoofdstukken of lessen ging je naar de meester, vroeg om een speciale opgavenkaart, nam plaats achter een afzonderlijk tafeltje terzijde of op de gang, althans zo opgesteld dat overleg en afkijken onmogelijk waren, maakte de opdrachten, leverde de uitkomst in en die keek de meester dan vervolgens na. Daar was je rapportcijfer op gebaseerd.
Ik heb nog ouderwets – of toen juist modern – tamelijk individueel ingericht onderwijs gehad, waarbij je je eigen tempo bepaalde. Later werd ook dat weer wat collectiever aangepakt, meen ik begrepen te hebben, waarbij leerlingen in een groepje samen een bepaalde leersnelheid volgden. De middelbare school was vervolgens lichtelijk een shock, omdat we daar ineens weer in een lange rijen zaten, althans in het eerste jaar, en de algehele aanpak veel gezamenlijker was. Maar terug naar de lagere school. Werkte je ’s ochtends vooral individueel, de middaguren waren bestemd voor vakken als geschiedenis en aardrijkskunde, waarbij de meester vooral zelf veel vertelde.
Omdat het een vrij kleine school was, kregen we die algemenere vakken met de twee klassen die hetzelfde lokaal deelden, tegelijk. Zo kon het gebeuren dat je bij aardrijkskunde in de vijfde eerst de rest van de wereld samen met klas zes kreeg, en het volgende jaar in de zesde pas aan Europa toekwam. Zo ongeveer.
–
Veranderlijkheid
Wat me is bijgebleven, is dat ik de kaart van Afrika al vrij snel kende. Ik kon in ieder geval alle ongeveer vijftig landen en hun hoofdsteden zo wel aanwijzen. Wat me toen ook opviel en destijds lichtelijk verbaasde, was dat de meester op dat punt soms iets minder zeker van zijn zaak leek. Hij wist het op zich wel, maar je kreeg de indruk dat hij soms toch even nader moest kijken of een beetje onzeker was. Hoe zat het ook alweer?
Later besefte ik uiteraard wel hoe dat kwam. Die kaart van Afrika met merendeels zelfstandige landen was toen nog vrij nieuw. De dekolonisatie was merendeels nog maar net achter de rug en zelfs nog niet helemaal voltooid – denk aan de Portugese gebieden. Het was geen gebrek aan kennis dat hem parten speelde, maar een overmaat. Hij had die wijzigingen allemaal meegemaakt en was soms kennelijk meer gewend aan de oude namen en indelingen.
Ik merkte dat doordat ik het zelf later allemaal zelf ook niet altijd goed bijhield. Zo leerden we op school dat er twee Kongo’s waren. Mijn Kleine Bos, zoals we de Kleine Schootatlas der gehele aarde noemden, uit 1966, vertelt dat de hoofdstad van het ene land Brazzaville heette, en dat van het andere, grotere Leopoldville, maar ik geloof dat we op school al meekregen dat die naam inmiddels in Kinshasa was gewijzigd. We leerden dus Kongo-Brazzaville en Kongo-Kinshasa. Maar dat die laatste staat op een gegeven moment Zaïre heette, daar kon ik op de een of andere wijze nooit goed aan wennen. Dat Oppervolta op een gegeven moment Burkina Fasso werd, ontging me niet, omdat ik iemand kende die daar op dat ogenblik verbleef, maar diverse andere wijzigingen ontgingen me waarschijnlijk of ze zetten zich althans niet goed vast in mijn geheugen, zodat ik nog wel eens na moest kijken hoe het ook al weer zat. Kortom, de onzekerheid die ik destijds bij de meester zag, ontdekte ik nu ook bij mezelf.
–
Blijven
Een schoolkind heeft nog geen eigen geschiedenis. Die leert hoe de wereld in elkaar zit. Zo is het. Dat het ooit anders was, ontdekt het pas later. Dat het ook anders kan worden, dat is ook een latere ervaring.
Eigenlijk zou de wereld altijd zo moeten blijven zoals we die leerden kennen.
♦
(153)