Archive for april, 2016

17 april 2016

De dominee die Hitler géén boef noemde – Enkele overwegingen bij een krantenknipsel

door Jan Dirk Snel

[Zondag 17 april 2016] Op Twitter circuleerde de afgelopen dagen een afbeelding van een krantenbericht dat van 25 mei 1939 zou zijn en dat als kop had: ‘Dominee zou Hitler beledigd hebben’. Waarom dat juist nu zo vaak doorgegeven wordt, laat zich raden. Iedereen denkt natuurlijk onmiddellijk aan het Duitse geval waarin een of andere komiek, Jan Böhmermann geheten, de Turkse president Recep Tayyip Erdoğan, onmiskenbaar een bevriend staatshoofd, beledigd zou hebben. (Of heeft, want dat hij de man beledigd heeft, lijkt me eigenlijk geen vraag. Wat we daarvan moeten vinden en of het misschien wel terecht was en vooral of de heer Erdogan daar zelf nu echt iets van zou moeten vinden, dat is dan weer een gans andere vraag.)

Argwaan
Maar er lijkt iets merkwaardigs aan de hand met dat plaatje over de Brabantse predikant die Hitler beledigd zou hebben (afbeelding 2). Het is bijvoorbeeld vreemd dat de datum er zo pontificaal midden boven staat. Dat komt echt zelden voor bij zo’n knipsel. Vaak staat de datum in kranten immers links- of rechtsboven, maar het zou natuurlijk om een krant kunnen gaan die de dag van uitgave midden boven een pagina placht af te drukken – ook dat kwam voor – en dan zou dit berichtje dus toevallig net midden boven aan de pagina in de middelste kolom geplaatst zijn. Het kan natuurlijk eens zo uitkomen, maar argwaan roept het zeker op.

Hitler boef -

Afbeelding 1. ‘Dominee zou Hitler beledigd hebben’. Bericht uit Het Volksdagblad (hoofdredacteur Paul de Groot) van donderdag 25 mei 1939, pagina 5.

Nog meer argwaan roept het op als we zien dat er ook een plaatje bestaat, waarin naast het Nederlandse bericht een Duitse versie is weergegeven (afbeelding 3), die niet alleen een rechtstreekse, zij het geen letterlijke vertaling bevat – in het Duits is de predikant al veroordeeld, terwijl hij in het Nederlands slechts vervolgd wordt (en een Gottesdienst is natuurlijk iets anders dan godsdienst) – maar er, ondanks het afwijkende lettertype, wel direct op gemodelleerd lijkt te zijn. Dat het Duitse knipsel authentiek zou zijn, lijkt vrijwel uitgesloten. Als het uit een Duitse krant afkomstig zou zijn, dan zou er immers zeker een plaats- of zelfs landsaanduiding bij gestaan hebben. Er zou op zijn minst uitgelegd zijn waar Voorschoten lag. (Ik denk ook dat men destijds niet in Den Haag, maar im Haag geschreven zou hebben, maar daarin kan ik me heel goed, of heel lelijk, vergissen.) En dan hebben we het nog niet over de tekstkeuze. Zou Hitler ook in die luttele zinnen niet één keer Führer genoemd zijn? Maar als de Duitse versie al onecht lijkt, dan roept dat nog meer vragen op omtrent het Nederlandse ‘origineel’ ernaast. Dat plaatje is zo immers zeker in elkaar gezet.

Het is dan ook niet vreemd dat sommigen zich afvroegen of het knipsel wel echt is, zoals bijvoorbeeld gebeurt op de weblog The world according to Minipluim. Het antwoord is dat het iets ingewikkelder lijkt te liggen. De woorden in het knipsel zijn op zich wel echt, maar het knipsel lijkt zelf op zijn beurt bij elkaar geknipt te zijn.

Hitler een boef?
Ik besloot gisteren even naar het originele bericht op zoek te gaan en dat liet zich zo in Delpher vinden (afbeelding 1). Ik postte het toen ook op Twitter, waar het veel aandacht kreeg – en waarop ik ook reacties kreeg waar ik voor het bovenstaande uit kon putten. Het bericht is dus op zich wel degelijk authentiek, maar het was langer. Het was afgedrukt op pagina 5 van de aflevering van donderdag 25 mei 1939 van Het Volksdagblad, waarvan de bekende communist Paul de Groot hoofdredacteur was. Dit is de tekst van het volledige bericht:

Dominee zou Hitler beledigd hebben
Teruggewezen naar vooronderzoek
Dinsdagmorgen moest de predikant A. M. B. uit de provincie Brabant voor den Haagsen politierechter terecht staan, wegens belediging van Hitler.
De verdachte zou n.l. in een vergadering te Voorschoten, bij de bespreking van godsdienstige vraagstukken, ten aanzien van Hitler het woord „boef” gebruikt hebben. De predikant werd daarom vervolgd wegens het beledigen van een bevriend staatshoofd.
De verdachte, voor de politie-rechter gehoord, zeide echter, dat hij wel is waar het woord boef had gebezigd, doch niet had beweerd, dat Hitler een boef was. Hij had n.l. in bedoelde vergadering gezegd, dat Hitler, al doet hij dit en dat, in het geheel nog niet een boef genoemd mag worden.
De veldwachter, die verbaal had opgemaakt, bevestigde dit.
„Waarom stuurt U me dan zo’n verbaal”, vroeg de officier. „U had eerst overleg met mij moeten plegen.”
„Ik heb het met den burgemeester besproken.”, antwoordde de getuige. „De burgemeester zei, dat ik het maar opschrijven moest.”
Daarop werd de zaak naar het vooronderzoek teruggewezen.

Hitler boef - Volgens Gerard de Boer

Afbeelding 2.’Dominee zou Hitler beledigd hebben’. Hetzelfde bericht, maar dan korter, volgens de weergave van Gerard de Boer (4 oktober 2015). Het heeft er alles van weg dat dit knipwerk uit afbeelding 1 hierboven betreft. Zelfs de ‘vervuiling’ rond de a van ‘donderdag’ is identiek aan die op bladzijde 5 van Het Volksdagblad in de weergave door Delpher.

Het verkorte bericht dat als afbeelding de ronde deed op Twitter, was afkomstig uit een stukje van 4 oktober 2015, getiteld ‘Over de bevriende staatshoofden Hitler en Johnson’, van de weblog van Gerard de Boer. We moeten natuurlijk voorzichtig zijn en het is bij voorbaat niet helemaal uitgesloten dat De Boer het bericht uit een andere krant heeft, die precies dezelfde letter gebruikte als Het Volksdagblad en waarbij de zetter de letters exact verdeelde als een collega van hem bij de communistische krant – die krant plaatste de datum trouwens wel midden boven, dus op dat punt was eventuele argwaan niet terecht – maar het heeft er op zijn minst alle schijn van dat De Boer wel het originele bericht heeft gebruikt, maar nogal aan het knutselen is geslagen. Dan heeft hij dus zelf de datum uit de krant boven het bericht geplaatst, de ondertitel weggeknipt en vooral ook de rest van het bericht weggelaten. De Boer schrijft dat de dominee Hitler een boef noemde, terwijl het bericht juist het tegendeel zegt. Het is bovendien merkwaardig dat hij er wel bij zet dat het bericht uit zijn eigen collectie afkomstig is, maar dat hij er niet even bij vertelt om welke krant het dan gaat. Waarom geen werkelijke bronvermelding? Maar enfin.

Een neutraal land
Maar nu nog even het bericht zelf. Hoe moeten we dat lezen? Ik denk zo. Die dominee is natuurlijk wel degelijk erg kritisch geweest over Hitler. Waarom zou de veldwachter anders aanwezig geweest zijn bij een ‘bespreking van godsdienstige vraagstukken’? Dat ‘dit en dat’ van de dominee zal vast en zeker niet vriendelijk geweest zijn over het staatshoofd van het grote naburige land. Hij zal Hitlers euveldaden ongetwijfeld vrij concreet benoemd hebben. Maar de Brabantse dominee zal ook beseft hebben dat hij op zijn hoede moest zijn. Dus zal hij in zijn beschrijving van Hitlers daden duidelijk genoeg geweest zijn en daar bepaald geen gunstig beeld van gegeven hebben. Maar hij zal ook geweten hebben dat Hitler een boef noemen problemen op kon leveren.

Wat men daarbij steeds bedenken moet, is dit. Nederland was sinds een eeuw – de Londense conferentie waarop de afscheiding van België geregeld werd – een neutraal land, dat er alles aan deed om conflicten met een machtig buurland te voorkomen. Het wilde geen aanleiding tot ruzie geven. Nou zou één belediging door een brave burger nog geen casus belli opgeleverd hebben, maar men wilde wel voorkomen dat er – zoals dat nu in Duitsland het geval is – aanleiding voor diplomatieke klachten zouden zijn. Een opstapeling van voor de machtige Duitse buur ongunstige gevallen wilde men zeker voor zijn. Kortom, het doet nu heel vreemd aan dat men Hitler niet gewoon kon noemen wat hij was, namelijk een enorme misdadiger – dat boef klinkt nu eerder verharmlosend (‘Wat een boefje toch, die Adolf’) – maar gezien de precaire plaats van Nederland in de toenmalige internationale verhoudingen was het niet zo onbegrijpelijk.

Hitler boef - Nederlands en Duits

Afbeelding 3. ‘Pfarrer soll Hitler beleidigt haben’. Een Duitse krant zou het bericht niet alleen letterlijk overgenomen hebben, maar ook nog eens vrijwel dezelfde opmaak gebruikt hebben, op het lettertype na. Die Duitse krant zou het bovendien niet nodig gevonden hebben de lezer uit te leggen waar Voorschoten ligt.

Dus zei die dominee: Hitler is geen boef, maar… Het woord is dan toch gevallen en de hoorders weten wel beter. De dominee heeft ze ondanks zijn ontkenning wel op een idee gebracht. Let ook op zijn formulering voor de politierechter: ‘dat Hitler, al doet hij dit en dat, in het geheel nog niet een boef genoemd mag worden.’ Het mocht niet! En dat zei de dominee, die kennelijk niet op zijn achterhoofd gevallen was, dus. Die veldwachter en burgemeester hadden de strekking waarschijnlijk best begrepen. Maar de officier van justitie, en de politierechter, mag men aannemen, wilden terecht een nauwkeurig proces-verbaal. En waren waarschijnlijk zeer tevreden dat ze zich zo met een formeel argument van de zaak konden afmaken.

De burgemeester
Dat is natuurlijk een reconstructie, die weliswaar alleszins redelijk en voor de hand liggend lijkt, maar die bij nader historisch onderzoek altijd weerlegd zou kunnen worden. Of aangevuld of gepreciseerd. Wie de predikant was, weet ik niet. Me dunkt, het moet niet al te moeilijk zijn dat uit te vinden, nu we de initialen al kennen. Bij mijn weten waren er in Voorschoten destijds aan protestantse zijde alleen hervormde en gereformeerde kerken en de kans is dus groot dat het om een hervormde of gereformeerde predikant ging. En daarvan waren er in Noord-Brabant nu ook weer niet overdreven veel. Wie even naar de bibliotheek gaat en daar Van Alphen’s Nieuw Kerkelijk Handboek voor 1939 opvraagt, is er na enig bladeren waarschijnlijk zo uit. Maar daarvoor ontbreekt mij nu helaas de tijd. (Ik wacht nu maar op de gedienstige geest, die zijn nieuwsgierigheid niet kan bedwingen en een dezer dagen toch in een UB moet zijn.)

Wie de burgemeester was, kunnen we wel zo uitvinden. Dat was M.F. Berkhout en die stond ook in de oorlog kennelijk niet als heldhaftig bekend. ‘Hij heeft altijd alles gedaan wat de bezetter vroeg’, oordeelde een lokale historicus. Want dat is natuurlijk wel een punt – de houding van de burgervader. Dat de Nederlandse wetgeving belediging van een bevriend staatshoofd niet toestond, dat was niet zo vreemd. Dat was kennelijk internationaal gebruikelijk. Men bedenke wel dat in voorgaande eeuwen niet landen handelden, maar vorsten. Vorsten voerden oorlog met elkaar, niet staten. Nog steeds stonden staatshoofden symbool voor de gehele natie en representeerden ze de staat. Dat men Hitler en Duitsland geen aanleiding voor ongenoegen wilde geven, valt vanuit de neutraliteitspolitiek wel te begrijpen.

Maar hoe men daarmee omging, dat maakte natuurlijk wel uit. Wie had er belang bij zo’n kerkelijke of godsdienstige vergadering? Waarom stuurde de burgemeester de veldwachter? Waarom wilde hij liever niet niets weten? Dat zijn wel vragen die iets over zijn houding zeggen.

Ds. Anton Marinus Brouwer? – Naschrift (19.40 uur, lichtelijk aangepast om 21.45 uur)
En al heel snel kwam er een uitstekende suggestie binnen omtrent de mogelijke identiteit van ds. A.M. B. Binnen drie kwartier twitterde Coen Wessel: ‘Mijn gok is Anton Marinus Brouwer (1903-1982). Of hij in Brabant stond in 1939 heb ik nog niet kunnen vinden.’ En een daarop volgende tweet schreef hij: ‘Maar hij stond er wel later. In 1943 stond hij in Vledder waar hij meerdere malen verhoord is (Touw, Verzet NHK, II p.334).’ Dat later, dat klopt. Ds. A.M. Brouwer, een zoon van de bekende hoogleraar Annéus Marinus Brouwer (1875-1948), stond vanaf 1949 in Berlicum en Rosmalen – in 1954 kwam Dinther daarbij – alwaar hij tot zijn emeritaat in 1969 bleef (waarna hij er kennelijk nog enkele jaren actief bleef). Tussen Vledder en Berlicum in was hij ook nog legerpredikant in Indonesië (Nederlands-Indië) geweest. Maar hij stond ook al eerder in Noord-Brabant, zo blijkt na enig verder speuren. Van 1938 tot 1940 was Brouwer predikant in het Brabantse Engelen, vanwaar hij in 1940 naar het Drentse Vledder vertrok. Op 23 mei 1939, toen ds. A.M. B. voor de Haagse politierechter moest verschijnen, was hij dus een predikant ‘uit de provincie Brabant’, zoals het communistische dagblad hem omschreef.

CoenWessel - A.M. Brouwer

.

Ook heb ik meteen maar even nagekeken wat H.C. Touw in zijn bekende werk Het Verzet der Hervormde Kerk. II. Documenten van het Kerkelijk Verzet (‘s-Gravenhage 1946) op de vermelde bladzijde over Brouwer meldt. Hij komt daarin voor in een overzicht van predikanten die wel verhoord werden, maar waarop geen arrestatie volgde. Daar lezen we dat A.M. Brouwer te Vledder in het najaar van 1943, in december 1944 én in het voorjaar van 1945 in zijn woonplaats Vledder verhoord werd door de burgemeester, een NSB’er, zo staat er bij – G.W. Boelems heette dit jonge broekje van 25 jaar overigens, die van 1942 tot 1945 burgemeester van Vledder was. En de aanleiding tot en het onderwerp van het verhoor wordt voor de eerste keer, in 1943 dus, zo omschreven: ‘motiveering in openbare vergadering van weigering meedoen aan Volksdienst’. Bij het tweede verhoor staat er: ‘plaatsen kinderen van I.K.B in bewuste tegenwerking van den Volksdienst’. IKB moet daarbij staan voor het Interkerkelijk Bureau voor Noodvoedselvoorziening en Kinderuitzending’. Kortom, ds. A.M. Brouwer was kennelijk een man die over het nazisme en daarna de Duitse bezetter geen blad voor de mond nam. En ook nog wel eens wat deed.

Hij zou het dus heel goed geweest kunnen zijn. Al zouden we, om volledig te zijn, eerst alle predikanten die begin 1939 in Noord-Brabant stonden, na moeten trekken. Waren er meerdere dominees met dezelfde initialen? Helemaal zeker kunnen we dus nog niet zijn – dat zijn we pas als we alle andere eventuele opties uit kunnen sluiten – maar de kans dat Coen Wessel de juiste persoon identificeerde, lijkt me toch behoorlijk groot. En Brouwer mag, gezien zijn houding, dus zeker wel eens genoemd worden.

En overigens, na plaatsing van mijn stuk om 17 uur had ik er nog enkele kleine verbeteringen in aangebracht. Maar dit terzijde.

Ja, het moet ds. Anton Marinus Brouwer geweest zijn – Tweede naschrift (woensdag 20 april 2016, 21.00 uur)
Vandaag was ik in de gelegenheid om bij de UB langs te gaan. De UB, dat is voor mij altijd de universiteitsbibliotheek van de Universiteit van Amsterdam aan het Singel. Daar lagen twee delen van Van Alphen op me te wachten, zoals dat in de wandeling heet. Of om vollediger te zijn: van Van Alphen’s nieuw kerkelijk handboek. Tevens compleet predikantenboek omvattende alle Protestantse kerken en gemeenten in Nederland, de Indische kerken, de Hollandse gemeenten in het buitenland, de Hollands-Afrikaanse en de Hollands-Amerikaanse kerken. Met bijlagen betreffende emeriti predikanten, candidaten t.d.h.d., godsdienstonderwijzers, studiebeurzen, pensioenen, onderwijs, bijbel- en zendingsgenootschappen, verenigingen, stichtingen, etc. Met voorkennis van het Departement van Financiën uit officiële bronnen verzameld door de Bond van Nederlandse Predikanten (Uitgave N.V. Drukkerij v/h Koch & Knuttel, Gouda). Waarbij, merk ik maar op, het altijd een kwestie van interpretatie is waar men onderscheidingen – door middel van toegevoegde interpunctie – aanbrengt en waar men al dan niet hoofdletters gebruikt; op de titelpagina staat alles immers in kapitalen. En die interpretatie hangt dan weer alleszins samen met het tijdsgewricht waarin de beschrijver leeft. Na enig aarzelen heb ik nu bijvoorbeeld maar t.d.h.d. geschreven en dat betekent tot de heilige dienst, maar enkele decennia geleden zou men de laatste woorden ongetwijfeld van hoofdletters voorzien hebben en dat zou waarschijnlijk in de afkorting zijn doorgezet.

RIMG0728

Van Alphen’s Nieuw Kerkelijk Jaarboek, jaargang 1940. De gegevens werden in 1939 verzameld. Op bladzijde 322 de informatie betreffende Engelen en de plaatstelijke predikant, ds. A.M. Brouwer.

De twee exemplaren die voor me klaarlagen, waren van 1935 en 1940. In het stuk hierboven had ik het over de uitgave van 1939 gehad, maar dat bleek de UBA – zoals de instelling zichzelf tegenwoordig wel noemt – niet in huis te hebben. Maar dat gaf niet. Alleen met de jaargang 1940 kwam ik al uit. Het voorwoord was trouwens ondertekend op ‘St. Nicolaas 1939’. De gegevens moeten dus van niet al te lang daarvoor geweest zijn. Dat is dicht genoeg bij dinsdag 23 mei 1939, de dag waarop de Brabantse predikant A.M.B. voor de Haagse politierechter moest verschijnen. Ik heb dat deel van Van Alphen op diverse wijzen doorgenomen en de conclusie moet zijn dat A.M.B. geen ander kan zijn dan ds. Anton Marinus Brouwer te Engelen. Het grappige is zelfs dat hij de eerste Brabantse predikant is die gerangschikt onder een gemeente in het boekwerk verschijnt. Op pagina 322 begint de beschrijving van de gemeenten van de Nederlandse Hervormde Kerk in de Provincie Noord-Brabant met Limburg bij de classis ‘s-Hertogenbosch – dat schreef men destijds stijlvaster zonder dat lelijke en overbodige streepje van nu – en daaronder weer bij de Ring ‘s-Hertogenbosch en dan is Engelen die eerste gemeente die beschreven wordt:

ENGELEN (Empel en Crevecoeur) (85) Stemgerechtigden, Eig. Beh.; – autobus op ’s Bosch; – consulent 1 Vlijmen, 2 ’s Hertogenbosch 1.
Pred. tract. f 1700 (R.T. f 850, van de Synode f 450) met pastorie; Em. pens. f 1500 (R.p. f 1190, Hpf. f 170, Aanv. f 140); Rijkswed. pens. f 140.
A.M. Brouwer, geb. 1903, Cand. in Geldl. 1935, hulppred. te Nijehaske, pred. te Engelen 9 Jan. 1938.

Natuurlijk heb ik verder gebladerd. Maar er komt simpelweg geen andere dienstdoende predikant in het boekwerk voor, die de initialen A.M.B. droeg en in Noord-Brabant stond. Eerst heb ik uiteraard de hervormden bekeken (inclusief de Walen) en daarna de gereformeerden, omdat er in Voorschoten, de plaats aan de Vliet waar de Brabantse dominee er door de veldwachter bij werd gelapt, slechts een hervormde gemeente en een gereformeerde kerk waren en het enigszins voor de hand ligt dat een spreker aansluit bij de plaatselijke denominaties. Maar daarna heb ik ook de opgaven aangaande alle andere in het boek opgenomen kerkgenootschappen doorgenomen en nergens kwam ik een andere dominee A.M.B. tegen die in Noord-Brabant resideerde. In het register van dienstdoende predikanten kwamen nog wel twee A.M.B.’s voor, maar de een, A.M. Berkhoff, was (op dat moment) vrij-evangelisch predikant te Groningen en de ander, A.M. Boeijenga, was gereformeerd predikant te Haarlem. Onder de emeriti, opgenomen in afzonderlijke lijsten, kwam ik bij de hervormden uiteraard nog wel een A.M. Brouwer tegen, maar dat was de vader van ds Brouwer, hoogleraar te Utrecht en woonachtig te Zeist. Uiteraard is het riskant om te beweren dat ik helemaal niets – of in dit geval: niemand – over het hoofd heb gezien, maar ik meen toch wel te mogen stellen dat het zo goed als zeker is dat de A.M.B. uit het krantenbericht niemand anders dan ds. Anton Marinus Brouwer te Engelen, destijds nog net 36 jaar oud, kon zijn. De jaargang 1939 hoef ik ook niet meer te controleren, want niemand anders in het boek met de genoemde initialen kan in mei 1939 wel in Noord-Brabant predikant geweest zijn.

Anton Marinus Brouwer (1903-1982)

Ds Anton Marinus Brouwer (1903-1982) in 1944. Hij was toen inmiddels predikant in het Drentse Vledder. En kwam daar herhaaldelijk in conflict met de NSB-burgemeester.

Kortom, Coen Wessel had met zijn snelle aanzet tot identificatie gelijk. Het was heel slim om (kennelijk) te bedenken dat een predikant die in 1939 zijn mond niet kon houden over Hitler, in de oorlog waarschijnlijk ook niet al te gedwee zou zijn. Die gedachte klopte. A.M. Brouwer figureerde dus inderdaad in een lijst in Het Verzet der Hervormde Kerk. Maar zolang we niet uit konden sluiten dat er nog een A.M.B. in Noord-Brabant dominee was, konden we niet al te stellig zijn. Toen ik maandag dan ook door Radio EenVandaag werd uitgenodigd om op Radio 1 iets over mijn volstrekt onpretentieuze stukje hierboven te komen vertellen, moest ik dan ook nog een slag om de arm houden. Het bericht in het communistische dagblad leek wel over Brouwer te gaan, maar helemaal zeker konden we nog niet zijn. Maar dat kunnen we nu wel zijn, of althans bijna zijn.

En verder viel het me vanmorgen op hoe stil het op de UB is geworden. Ik bedacht dat ik daar nu zo’n veertig jaar kom. Vanmorgen raadpleegde ik Van Alphen aan een tafeltje in wat zo’n vier decennia geleden de centrale uitleenhal was. Waar ik nu zat, was toen zo ongeveer de uitleenbalie. Het boek dat je wilde hebben, zocht je op in een kaartenbak in grote kasten die een aanzienlijk deel van de hal vulden. Je leverde een geel briefje met doordrukmogelijkheden in en wachtte tot ongeveer een half uur later je naam werd omgeroepen. Ik werd trouwens soms al eerder op het matje geroepen, omdat ik te onduidelijk zou hebben geschreven. Maar het was er altijd een drukte van jewelste. Mensen liepen onrustig tussen de kasten heen en weer, anderen zaten aan de kant te wachten, lazen ondertussen een (eigen) meegebracht boek, of kletsen wat met elkaar. En steeds was er de wel luidruchtige, maar vaak ook onduidelijke omroepinstallatie. En het aan en aflopen van de boekenophalers die ook nog wel eens ongezouten commentaar gaven – op boeken of derzelver leners. Hoe anders is het nu. Een en al serene rust, een zaal vol met beeldschermen. Maar heel weinig mensen die kennelijk boeken komen ophalen, die nu trouwens iets verder in bakken klaarliggen in een rode ruimte en die je zelf, zonder enige zichtbare menselijke hulp, met je pasje kunt registreren en meenemen of inzien. De ervaring was trouwens niet nieuw voor me, want ik kom er vaker. Maar ik moet toegeven dat ook er veel minder frequent kom dan pakweg twintig jaar geleden, simpelweg omdat ik veel dingen ook thuis wel achter het scherm kan vinden. Maar niet alles gelukkig.

Maar goed, dat is een ander verhaal.

(207)

8 april 2016

Vrijheid en democratie

door Jan Dirk Snel

[Vrijdag 8 april 2016] Waar gaat politiek over? Wat is de kerntaak van de staat? Het antwoord is niet moeilijk: recht. De koning wordt vanouds voorgesteld als degene die recht spreekt. En die als hij een rechtvaardig koning is, dat met gevoel voor verhoudingen doet, wijs dus: Salomo die zijn salomonsoordeel velt. De middeleeuwse graaf, hertog of koning die rondtrekt door zijn gebied, van plaats van recht naar plaats van recht, van burcht naar burcht, van palts naar palts en een keer per jaar, of soms misschien ook wel vaker, rechtspreekt.

Macht en vrijheid
De overheid is er vanwege het recht. Omdat mensen met elkaar in conflict komen. Of kunnen komen. De staat is er vanwege het menselijk gebrek. Maar rechtsuitoefening vereist macht. De overheid kan niet zonder macht. Ze heeft zelfs het zogenaamde geweldsmonopolie naar zich toe getrokken, wat overigens niet betekent dat geweld haar belangrijkste instrument is, zoals Max Weber abusievelijk dacht. Haar gewone middel is het recht, in het vertrouwen dat de bevolking dat aanvaart. Alleen bij vanzelfsprekende instemming kan de overheid werkelijk functioneren. Het gaat om legitimiteit. Dat was altijd al zo en dat is nog steeds zo. Geweld wordt slechts in noodgevallen ingezet, als laatste middel.

RIMG0640

Spuistraat 199. Te Amsterdam natuurlijk. Een oud pakhuis met een eeuwenoude geschiedenis werd in 1983 gekraakt en in 2015 ontruimd. Het Slangenpand heet het nu nog, naar de beschildering van de voorgevel. Die schijnt binnenkort weer wit te worden. De strijd om dit pand heeft van alles te maken met conflicterende opvattingen over vrijheid en over vrijheden. Maar in het artikel gaat het om het omvattende kader: een vrij land.

Maar misbruik ligt natuurlijk altijd op de loer. De heerser kon ook een tiran of despoot worden, die het volk onderdrukte. En het volk had dus niet alleen belang bij recht, maar ook bij een waarborg tegen machtsmisbruik. Kortom, het volk koesterde de vrijheid. Een vrij volk te zijn, vrij van tirannie door de eigen heerser en vrij van onderdrukking door vreemde heersers, dat was een streven van de hoogste orde.

Vrijheid is daarom altijd een gekoesterde waarde geweest. Een volk als het Nederlandse was al eeuwen trots op zijn vrijheid en zijn vrijheden. Maar dat geldt voor vele volkeren. Vrijheid is zeker geen moderne vinding. Het is een oud streven. In zijn befaamde geschiedenis van het liberalisme stelt Edmund Fawcett dan ook vast dat vrijheid bepaald niet de onderscheidende waarde van het liberalisme was en is. Vrijheid was een gedeelde waarde. Daar was, toen een verscheidenheid aan politieke stromingen opgang begon te maken, iedereen al voor. Liberaal was, zoals Johan Huizinga in Nederlands geeestesmerk (1934) opmerkte, ‘dat wat een vrij man waardig is’. Dat is ook wat het woordenboek zegt. Liberaal was al in de middeleeuwen ‘onbekrompen, mild, edel’. Dat is de houding waar vrijheid, ware vrijheid, toe leidt. Pas in de negentiende eeuw werd daar een eigen politieke filosofie, althans met een specifieke benaming, van gemaakt. Die ging niet over het bereiken van vrijheid voor zichzelf, want die had men al, maar om het op een onbekrompen laten delen van iedereen in die vrijheid. Liberalisme was van origine ruimhartig, gunnend.

Democratische rechtsstaat
In de democratische rechtsstaat, zoals die zich geleidelijk heeft ontwikkeld, is een keur aan arrangementen tot stand gebracht om de vrijheid, waar een volk als het Nederlandse al eeuwen op kan bogen, in stand te houden, beter te grondvesten en uit te breiden. En vooral ook om mensen daar, persoonlijk en in maatschappelijke verbanden, allemaal deelgenoot van te maken. Grondrechten zijn uitgewerkt, de macht is zo verdeeld dat onderdrukking en vrijheidsberoving worden tegengegaan. En de staat heeft vele sociale taken op zich genomen of geregeld zodat mensen ook echt van de vrijheid gebruik konden maken. De verzorgingsstaat, hoewel in Nederland vooral vormgegeven door christendemocraten, in samenwerking met socialisten en liberalen, is een product van liberale beginselen. William Beveridge was een liberaal.

Dat is de zin van de democratische rechtsstaat, de vrijheid handhaven. Het is een bouwwerk dat zorgvuldig, door trial and error, is opgebouwd. Na de napoleontische tijd werd in Nederland de oude republiek opgevolgd door een constitutionele monarchie. Men wilde het oude en het nieuwe combineren. De oude aristocratische ordening met trage besluitvorming en veel overleg had onbezonnenheid weliswaar voorkomen, maar het ontbrak aan vastberaden leiding, vond men. Vandaar dat men met de monarchie een modern, bonapartistisch element toevoegde en er een echte gemengde regeringsvorm van maakte.

Vanaf het begin was er ook een volksvertegenwoordiging, een zeker democratisch element dat echter een hoofzakelijk aristocratische uitvoering kreeg. Maar vanaf 1848 werd een van de Kamers van de Staten-Generaal direct gekozen, weliswaar nog door een klein deel van de bevolking dat voldoende belasting betaalde en daarom in bezit van voldoende onafhankelijke zin geacht werd te zijn. Tot aan 1917, toen een grondwetsherziening algemeen kiesrecht mogelijk maakte, werd het electoraat al geleidelijk uitgebreid, tot al ongeveer tweederde van de volwassen mannelijke bevolking aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog. Regeringen waren in toenemende mate afhankelijk van parlementair vertrouwen, grondrechten werden geleidelijk verder uitgebreid en het aristocratische bestel werd uiteindelijk een democratisch bestel.

Buys

Johannes Theodorus Buys (1828-1893), een onzer bekendste liberalen. Portret door Willem Bastiaan Tholen (1860-1931).

Aristocratie en democratie
Aristocratie werd democratie. Democratie stond in Nederland, en trouwens in de meeste landen die in democratische richting gingen, niet tegenover de monarchie, want daarmee was ze vanouds juist sterk verbonden, maar wel tegenover de aristocratie. Het was geen harde tegenstelling. Het ging eerder om een verschuiving in accent. Democratie was daarbij geen zeer belangrijke leus. Geen van de politieke hoofdstromingen was van origine democratisch. Liberalen al helemaal niet. Iedereen zal het befaamde dictum wel kennen dat men wel een recht heeft om goed geregeerd te worden, maar niet om zomaar mee te regeren. De grote liberaal J.T. Buys schreef het in 1869 in De Gids zo op:

‘De tijd is lang voorbij toen men droomde van een natuurlijk recht van allen, om door hunne stem invloed op het staatsbestuur uit te oefenen, onverschillig of daartoe geschiktheid bestond of niet. De staat is een te kostelijke instelling om hem als een corpus vile te onderwerpen aan de experimenten van ongeoefenden en onbekwamen. Ons recht is eenvoudig het recht om goed geregeerd te worden, en het medestemmen dus slechts te verdedigen, voor zoover het tot eene goede regeering kan bijdragen.’

Confessionelen, antirevolutionairen en katholieken, de twee confessionele hoofdstromingen die mijlenver uiteen stonden, maar elkaar in een pragmatisch monsterverbond toch vonden – antithese heette dat vanaf 1904 paradoxaal genoeg – waren in het algemeen ook al niet geporteerd van de democratische gedachte, ook al omdat die te veel in verband gebracht kon worden met de verafschuwde volkssoevereiniteit. (Of democratie en volkssoevereiniteit samenhangen of elkaar juist uitsluiten, daarover is veel discussie mogelijk.) En sociaaldemocraten bezigden de aanduiding weliswaar in hun naam, maar serieus meenden ze het niet: voor hen was democratie niet meer dan een middel om de dictatuur van het proletariaat te vestigen.

Misschien dat conservatieven nog het meest democratisch gezind waren. Het was de conservatief Disraeli die in het Verenigd Koninkrijk in 1867 de Reform Act aangenomen kreeg. En het Duitse keizerrijk onder Bismarck was een democratisch land, dat ver op Nederland vooruitliep. (Het is een mythe dat de Weimarrepubliek de eerste Duitse democratie was. En dat het in 1933 mis ging, kwam niet omdat Duitsland zo laat democratisch was; eerder was het tegendeel het geval.) Maar liberalen en confessionelen kenden wel democratische linkervleugels: de vrijzinnig-democraten en christendemocraten.

Links streven
Toch speelde democratie vooralsnog geen overheersende rol in het publieke vertoog in Nederland. Ook de strijd over het algemeen kiesrecht werd niet echt onder die leus gevoerd. Eigenlijk vonden de meeste stromingen nauwelijks dat iedereen het kiesrecht verdiend had, maar na het gesteggel over de kieswetsontwerpen van Tak van Poortvliet, afgewezen, en Van Houten, aangenomen, in 1896, zoals men zich zal herinneren, zag men in dat men er bij nadere, noodzakelijk geachte uitbreiding niet meer in zou slagen nog ruimere overtuigende grenzen vast te stellen, zodat er niets anders opzat dan aan in ieder geval alle volwassen mannen het kiesrecht maar toe te kennen.

Democratie was in het Interbellum niet echt een algemeen gedeelde gedachte. Het was geen geschikte, onomstreden benaming om ons politiek bestel, waarvan wij nu zouden zeggen dat dat zich wel degelijk door een democratische praktijk kenmerkte, mee aan te duiden. Men bleef dat een constitutionele, parlementaire monarchie noemen. Democratie was een links streven. Alleen al door de naam plaatste een beweging als Eenheid door Democratie (EDD) zich in het linkse kamp en kon ze dus nooit werkelijk iedereen verenigen. In die dagen waren er drie politieke partijen die het epitheton in de naam voerden, een omvangrijke socialistische, die uiteindelijk democratie ook als waarde op zich ging omhelzen, een middelgrote liberale, die de kern van het democratische streven in Nederland vertegenwoordigde, en een kleine christendemocratische. Het waren die drie partijen – Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP), Vrijzinnig-Democratische Bond (VDB) en Christelijk-Democratische Unie (CDU) – die na de oorlog, in 1946, opgingen in de Partij van de Arbeid (PvdA).

Democratie en dictatuur
Maar twee jaar later diende zich alweer een nieuwe partij aan die het vaandel overnam: de Volkspartij voor Vrijheid en Democratie (VVD). Het waren andere tijden, tijden van vernieuwing. Staatspartijen werden volkspartijen. De vooroorlogse voorloper van de VVD heette Liberale Staatspartij (LSP) en de voorganger van de in 1946 opgerichte Katholieke Volkspartij (KVP) heette Rooms-Katholieke Staatspartij (RKSP). Het was niet moeilijk om in de naam van de VVD de twee liberale stromingen te herkennen waar ze uit voortkwam. De ene was die Partij van de Vrijheid, die weer de opvolger was van de Liberale Staatspartij, die aanvankelijk de Vrijheidsbond genoemd werd. De andere, van de groep-Oud, kwam voort uit de Vrijzinnig-Democratische Bond (VDB). Ziedaar: de vrijheid uit de ene traditie en de democratie uit de andere.

Maar democratie had na de oorlog een heel andere betekenis gekregen. Het werd toen wel de algemeen aanvaarde overkoepelende benaming voor ons constitutionele bestel. Niet langer stond democratie tegenover aristocratie, nu vormde het een tegenstelling met de dictatuur, ook al zo’n nieuwe aanduiding voor wat vroeger tirannie of despotie heette. Democratie stond tegenover fascisme, nationaalsocialisme en communisme, kortom tegenover totalitarisme. Democratie stond voor vrijheid. De vrije wereld tegenover de wereld van de dwang en de onderdrukking.

Het was een Amerikaanse leus, die door de bevrijden en latere bondgenoten maar al te gretig overgenomen werd. De Verenigde Staten, nog altijd een verlicht land, waren werkelijk een product van de democratische revolutie van de achttiende eeuw. Die was daar gelukt en die was in Europa faliekant mislukt. Het bestel in Nederland en omgevende landen had een heel andere oorsprong. Democratie vormde een accent, als algehele aanduiding voor de constitutionele, parlementaire, monarchale rechtsstaat was het woord eigenlijk ook niet al te geschikt. Democratie was nu vooral een propagandaterm voor een vrij land. Vrijheid en democratie hoorden bij elkaar en duidden bijna hetzelfde aan.

Vrijheid en wil
Nog altijd heb je domoren die denken dat democratie volksregering betekent – hetgeen mogelijk ook aan tekortschietend onderwijs geweten moet worden. Democratie is een element binnen onze vanouds gemengde regeringsvorm, die in de kern vooral aristocratisch was, maar later de volwassen bevolking er steeds meer bij betrok. De volksvertegenwoordiging is van veel ouder datum en deels werd ze aanvankelijk zelfs door de koning aangewezen. Maar sinds het algemeen stemrecht kan het volwassen deel van de bevolking de samenstelling van het parlement bepalen, dat overigens nog steeds het gehele volk en niet slechts het electoraat vertegenwoordigt. Democratie betekent dus dat in een vrij land het volk een zekere invloed heeft.

FawcettLiberalismDe kiezer helpt mee om te bepalen wie het volk het beste kunnen vertegenwoordigen. Stemmen is een bijdrage leveren. Uit plichtsbetrachting. Maar tegenwoordig leggen velen het accent heel anders. Men ziet er dan een wilsuiting in en niet slechts een bijdrage bij de selectie van wie het beste het volk kunnen vertegenwoordigen bij de regering. Kortom, het primitieve rousseauaanse ideaal is en vogue. Terwijl democratie bij de introductie na de oorlog als algemene aanduiding voor ons politieke bestel vooral vrijheid impliceerde, brengen velen die nu met de wil in verband.

Maar daarbij doet er zich al gauw een ernstige tegenstrijdigheid voor. Het rousseauaanse idee gaat ervanuit dat er maar één algemene wil is. Het is een intolerant idee, dat niet voor niets met totalitarisme in verband is gebracht. Maar de huidige individualistische mens, die zich ook zonder een overmaat aan kennis en begrip vaak wel enorm mondig acht, wil juist dat zijn allerpersoonlijkste wens gehoord wordt. En als zijn wil niet onmiddellijk uitgevoerd wordt, dan is er kennelijk iets mis met de democratie. Iedereen kent wel van die deerniswekkende figuren die klagen dat geen enkele partij al hun denkbeelden vertegenwoordigt en daarom maar niet gaan stemmen – en zich dan ook nog reuze kritisch achten. Waarmee ze dus te kennen geven niets van de werking van ons democratische bestel te begrijpen.

Democratie en vrijheid
Democratie is eigenlijk een heel onhandig woord als algemene aanduiding voor ons bestel. In eigenlijke zin duidt ze immers niet meer dan een element binnen onze gemengde regeringsvorm aan. Maar als we onze staatsinrichting dan toch per se een democratie willen noemen, dan moeten we ook duidelijk maken wat de kern van dat bestel is: de constitutionele, parlementaire rechtsstaat, die de vrijheid waarborgt. Dan is democratie dus geen voluntaristisch systeem, waarin allerlei wensen en wilsuitingen centraal staan. Dan is democratie wel een systeem waarin de regering gewoon regeert en wetten voorstelt, het parlement die wetten beoordeelt en soms ook voorstelt en het regeringsbeleid in de gaten houdt en waarbij de kiezer van tijd tot tijd zijn bijdrage levert door te vertellen wie volgens hem het gehele volk, dus niet alleen hemzelf, het best bij de regering kan representeren.

Maar dan moeten we het epitheton ook resoluut opeisen voor dit systeem van representatieve democratie. De handhaving van de vrijheid door het recht hoort in het middelpunt te staan. Een merkwaardig voluntarisme, dat de wil het hoogste acht, vormt daar alleen maar een bedreiging voor. De revolutionaire oproerkraaiers achter het onzalige, destructieve referendum van de afgelopen week, waarbij de twintig procent van de bevolking waar toch al geen land mee te bezeilen valt, duidelijk uitsprak onze waarden te verwerpen, zijn dus in die zin, de zin van onze traditie en onze politieke orde, geen democraten maar tegenstanders ervan. Zoals ook de ontwerpers van de wet inzake dit raadgevende, zogenaamde correctieve referendum simpelweg geen goede democraten waren, maar tegenstanders van onze vrijheidslievende, op redelijk overleg gebaseerde systeem.

Democratie, onze democratie, gaat over de handhaving van onze vrijheid. Ze is in nauwere zin een element van onze democratische rechtstaat en in bredere zin er een algemene aanduiding voor. Het is die democratie waar we voor op moeten komen, tegen de voluntaristische vijanden van ons bestel, die hun eigen wil voorop stellen. Ware democratie is een kwestie van dienstbaarheid, niet van volitie.

Politiek en rechtspraak
Bij wijze van afsluiting keer ik terug naar het begin. De traditionele koning sprak recht. Nog in de achttiende eeuw oefenden schepenen, politici in feite, de rechtspraak uit. Maar nu hebben we de rechtspraak buiten de politiek geplaatst. Pas door de scheiding van de machten was de huidige democratie mogelijk. Politiek gaat nog wel over rechtvaardig bestuur en over het handhaven van het recht, het vaststellen van nieuwe wetgeving ook, maar de rechtspraak als zodanig hebben we onafhankelijk gemaakt. Om allerlei redenen is dat een goede ontwikkeling geweest, maar er zit ook een nadeel aan. Een rechter is gebonden aan het recht en dat kan zich niet al te ver van de tekst van de wet begeven. Hij zal dus soms recht moeten spreken dat hij niet rechtvaardig vindt. Nog vaker zal de rechter niet echt een volledig afgewogen oordeel over een zaak kunnen vellen, maar moet hij zich beperken tot marginale toetsing. Niet de vraag wat een rechtvaardig oordeel is, een billijke afweging van alle belangen of alle aspecten, staat dan centraal, maar slechts de vraag of een besluit er volgens de regels, waar de rechter niet over gaat, mee door kan. Wijsheid, oordelende wijsheid, is vervangen door veel formalisme – met heilzame gevolgen, maar soms ook met voor het rechtsgevoel onbevredigende uitkomsten.

Het is de tol van ons systeem. Om machtsmisbruik te voorkomen hebben we machten gescheiden, hebben we de vaststelling van wetten, de uitvoering ervan en de toetsing eraan uit elkaar gehaald. Een formeel systeem, waarin elke actor slechts over beperkte bevoegdheden beschikt, is in de plaats gekomen van de wijze koning of rechter die een zaak van alle kanten bekeek. Dat is niet alleen winst, hoewel veelal wel, maar soms ook een zeker verlies. Maar de achtergrond is duidelijk: recht kan slechts gedijen waar vrijheid is, de vrijheid van de democratische rechtsstaat.

(206)