Beter debatteren – Hoe de Tweede Kamer haar werkwijze zou kunnen verbeteren

door Jan Dirk Snel

[Donderdag 30 september 2021] Groter kon het contrast niet zijn. Drie dagen vergaderden de Staten-Generaal vorig week. Op dinsdag kwamen ze in verenigde vergadering bijeen. De koning hield een speech en geen van de 225 volksvertegenwoordigers kwam op het idee hem te interrumperen. De vergadering verliep rustig en ordelijk.

Dat was de volgende dagen, toen een der beide kamers, de tweede, de Algemene Politieke Beschouwingen (APB) hield, heel anders. Nog maar nauwelijks was de eerste spreker aan zijn toespraak begonnen of hij werd onderbroken. Over een verhaal van 25 minuten deed hij zo meer dan een uur. Bij de tweede spreker, de woordvoerder van de VVD-fractie, Sophie Hermans, was het nog veel erger. Terwijl er voor haar redevoering 33 minuten gereserveerd waren, stond ze drie uur achter het spreekgestoelte. Tussen de vele interrupties door moest ze maar zien haar rede in fragmenten te voltooien. Op donderdag was het al niet beter. Nog voor de minister-president aan zijn speech kon beginnen, werd hij betrokken in een uitwisseling over andere aangelegenheden, en direct nadat hij aangekondigd had over welke onderwerpen hij zou spreken, werd hij opnieuw geïnterrumpeerd. (Anders dan in vroeger dagen interrumperen bewindspersonen nooit meer Kamerleden, maar Kamerleden hen wel: een merkwaardige incongruentie, die op gespannen voet staat met de grondwettelijke bepaling (artikel 69) dat ministers en staatssecretarissen toegang hebben tot alle vergaderingen en qualitate qua aan de beraadslaging deel kunnen nemen.)

Het is het algemene beeld bij grote debatten. Vergaderingen van de Tweede Kamer maken een chaotische indruk. Geen spreker is nog verzekerd van de mogelijkheid een mooi opgebouwde redevoering met een kop, een midden en een eloquent verwoorde staart te houden. Elk moment kan hij of zij onderbroken worden.

Door de vele interrupties lopen zittingen bovendien oneindig uit. ‘Nou, we zijn al bij spreker vier!’, riep Pieter Heerma (CDA) uit, toen hij woensdag rond half zes aan de beurt kwam. De aan negentien fracties toekende spreektijd bedroeg die dag in totaal 5:37,5 uur. Als iedereen ongestoord zijn of haar redevoering had kunnen houden, zouden alle sprekers nog voor het avondeten aan de beurt zijn geweest. Kijkers zouden bovendien weten wie wanneer aan het woord komt. Voor de vertegenwoordigers van kleinere fracties is het vervelend dat ze pas laat op de avond aan het woord komen. Enig voordeel is dat ze soms ongestoord mogen uitpraten, maar zelfs dat is nooit zeker.

Een verder nadeel bij grote debatten, vooral andere dan de APB, is dat bewindslieden wel heel lang moet wachten voor ze aan de beurt komen. In het debat op 1 april over een irrelevante ambtelijke notitie duurde het zelfs een uur of negen voor de twee verkenners, die door de Kamer uitgenodigd waren, zelf aan het woord kwamen. Zo ga je niet met gasten om.

Scheiding van redevoering en debat
De oplossing ligt voor de hand: een scheiding tussen redevoeringen en debat. Grote (en misschien ook kleinere) debatten – het woord is dubbelzinnig – zouden voortaan in drie termijnen kunnen verlopen:

  1. Expositie: redevoeringen zonder onderbrekingen, door zowel volksvertegenwoordigers als kabinetsleden.
  2. Debat, met het kabinet en tussen Kamerleden onderling.
  3. Afronding en conclusies (inclusief moties).

Het idee zou dus niet zijn om minder tijd uit te trekken voor debat, maar om dat ordelijker te doen verlopen. Volgens het Reglement van Orde bestaan interrupties uit ‘korte opmerkingen of vragen, zonder inleiding’, maar dat is allang niet meer het geval. Wie een korte vlammende toespraak wil houden, kiest daarvoor eerder een interruptie dan de toebedeelde spreektijd.

Er bestaat kennelijk behoefte aan een uitgebreide mogelijkheid voor onderling debat. Noem het dan ook zo en regel het ordelijk. Interrupties worden nu vooral voor twee dingen gebruikt. Allereerst voor zelfprofilering. Van zinvolle uitwisseling van argumenten is dan nauwelijks sprake, maar iemand wil de eigen, van de spreker afwijkende opvattingen of stokpaardjes nog eens flink onder de aandacht brengen. Op de toeschouwer maakt het soms de indruk van zinloos gesteggel, maar ook daar moet plaats voor zijn.

Daarnaast worden interrupties ook gebruikt voor werkelijk inhoudelijke onderlinge uitwisseling. Door een spreker scherp te bevragen kan duidelijk worden waar mogelijkheden voor nader overleg of compromis liggen. Debat kan aldus op zinvolle wijze tot nadere samenwerking en constructieve voorstellen leiden.

Hoe dan ook, het zou nuttig zijn een speciale ronde voor geordend debat uit te trekken. Daarbij zou men chronologisch de sprekersorde kunnen volgen. Maar misschien is het ook mogelijk van tevoren de onderwerpen te inventariseren en zo een thematisch debat te organiseren.

Bij de hier voorgestelde indeling in drie termijnen zijn wel enkele kanttekeningen te plaatsen. Het zou kunnen dat de Kamer liever nog voor de regering aan het woord komt, wil uitproberen of men onderling alvast tot nadere overeenstemming op een aantal onderwerpen kan komen. In zo’n geval zou een thematische discussie tussen de redevoeringen der Kamerleden en de beantwoording door de minister-president (of een minister of staatssecretaris) geagendeerd kunnen worden. Bij een uitvoerig debat als de APB kan het bovendien zinvol zijn tussendoor met de premier in discussie te kunnen gaan, zoals dat nu ook het geval is. Voorzitter Vera Bergkamp probeert al vaak een zekere ordening in thematische blokjes te bewerkstellingen. Die methode zou in overleg met de Kamer uitgebreid kunnen worden.

Van alles mogelijk
Er is van alles mogelijk. En het valt niet zo te zeggen wat de beste vorm is. De Kamer zou zeker niet minder het debat, onderling en met de regering, moeten zoeken, maar het zou wel ordelijker kunnen. Sommige dingen kunnen zo al geregeld worden. De voorzitter kan volgens het reglement interrupties toestaan. Kan, ze kan ze dus ook verbieden, bijvoorbeeld tijdens redevoeringen in de eerste termijn. Maar voor andere opties – drie in plaats van twee termijnen bijvoorbeeld – zou wel wijziging van het reglement nodig zijn.

Als de Kamer werkelijk bereid is meer ordelijke uitwisselingen mogelijk te maken, zou ze in overleg met de voorzitter diverse vormen kunnen beproeven. Voorlopig in één zinnetje in het reglement vastleggen dat experimenten mogelijk zijn, zou dan de uitweg zijn, voor de definitief gekozen vorm daarin later uitgewerkt wordt.

Er zou veel gewonnen zijn als we weer mooie redevoeringen in het parlement zouden kunnen horen. Het zou ook mooi zijn als de Kamer op de juiste tijd alle ruimte uittrok voor ordelijke onderlinge discussies.

(217)

Plaats een reactie