Kamerleden dienen zich aan de wet te houden

door Jan Dirk Snel

De verenigde vergadering van de Staten-Generaal op dinsdag 30 april in Amsterdam, waarbij koning Willem-Alexander zal worden ingehuldigd, dreigt een rare vertoning te worden. Steeds meer Kamerleden kondigen aan dat ze de wettelijk voorgeschreven eed (of belofte, hierna noem ik gemakshalve alleen de eed) niet wensen af te leggen.

Inhuldiging Willem II

Nicolaas Pieneman, Inhuldiging van koning Willem II in de Nieuwe Kerk te Amsterdam op 28 november 1840 (Rijksmuseum Amsterdam)

Dat is op zich geen probleem. Bij voorgaande gelegenheden ontbraken ook Kamerleden, onder meer omdat ze fundamentele bezwaren koesterden tegen de staatsvorm waarbinnen ze hun ambt bekleedden. Geen lid is verplicht elke vergadering van de Staten-Generaal bij te wonen en wie aan de plechtigheid niet deel wil nemen, kan zich afmelden en daarbij ook nog de reden opgeven, die dan in de Handelingen wordt opgenomen.

In 1898 bij de huldiging van koningin Wilhelmina lieten tien van de destijds 150 leden verstek gaan, in 1948 (Juliana) waren er dat vijf en in 1980 (Beatrix) waren 14 leden (van de op dat moment 224, er was een vacature in de Tweede Kamer) afwezig. Vijf ervan gaven aan dat ze om ‘principiële redenen’ niet aanwezig waren, maar uit krantenberichten blijkt dat meer leden op ideologische gronden wegbleven. Voor de vergadering maakt het niet uit. Zolang de meerderheid,  113 leden of meer dus, maar komt opdagen, kan ze geopend worden. [Toevoeging 10 april 2013: onjuist, zie Derde Naschrift]

De wet
Nu doet zich echter een nieuw verschijnsel voor. Na drie Kamerleden van de Partij van de Dieren hebben nu ook vier Kamerleden van GroenLinks laten weten dat ze wél de vergadering zullen bijwonen, maar dat ze daarbij niet de eed wensen af te leggen. De tekst zoals die is voorgeschreven in de Wet beëdiging en inhuldiging van de Koning van 27 februari 1992, bevat onder meer deze twee zinnen:

‘Wij ontvangen en huldigen, in naam van de volkeren van het Koninkrijk en krachtens het Statuut voor het Koninkrijk en de Grondwet, U als Koning; Wij zweren (beloven) dat wij Uw onschendbaarheid en de rechten van Uw Koningschap zullen handhaven.’

Deze formule stond tot 1983 in de Grondwet, werd daarna voortgezet in een additioneel artikel en in 1992 vervangen werd door de huidige wet. De wetgever had op dat moment voor andere bewoordingen kunnen kiezen, maar dat heeft hij niet gedaan. Beide Kamers namen de wet op respectievelijk 10 april 1991 en 25 februari 1992 zonder stemming aan. Dat mag men unaniem noemen.

Het eerste element volgt uit de Grondwet. Die zegt in artikel 32 dat nadat de Koning de uitoefening van het koninklijk gezag heeft aangevangen, hij zodra dat mogelijk is ‘beëdigd en ingehuldigd’ wordt in de hoofdstad Amsterdam. De wet stelt nadere regels vast. Zonder hulde geen inhuldiging en daarom moet de wet regelen hoe aan die hulde vorm wordt gegeven. Dat de Koning een eed dient af te leggen, staat in de Grondwet en wordt in de genoemde wet ook nader geregeld.

Het tweede element, de eedsaflegging door Kamerleden, volgt niet dwingend uit de Grondwet, maar de wetgever heeft besloten de bestaande traditie op dit punt voort te zetten. Het is tegen deze zinsnede dat de bezwaren zich richten. De weiger-Kamerleden voeren aan dat het niet nodig is nog een keer extra trouw te zweren aan de Koning. Op zich hebben ze  een puntje. De formule bevat inhoudelijk niets nieuws: de onschendbaarheid en de rechten van de Koning volgen uit de Grondwet en daarop hebben de leden bij de aanvaarding van hun ambt al een eed afgelegd. Daarom is wegblijven ook geen probleem. De eed is vooral een symbolische bevestiging van wat al vaststaat, in nieuwe verhoudingen.

Maar, dat is het punt, dat besefte de wetgever ook heel goed. Beide Kamers behandelden de inhuldigingswet gelijktijdig met de Wet beëdiging ministers en leden Staten-Generaal, die dan ook van dezelfde datum (27 februari 1992) is.

Plichten
De weiger-Kamerleden kiezen de verkeerde weg. Een politiek oordeel – hoe een bepaalde wetstekst eruit zou horen te zien – laten ze nu uitmonden in het niet naleven van de wet. Er staat inderdaad geen sanctie op het niet nakomen van het voorschrift uit de wet, maar die staat er ook niet op als de Koning de eed niet zou willen afleggen. Als Willem-Alexander op 30 april zou gaan vissen of wel aanwezig zou zijn, maar zou vertikken de voorgeschreven eed af te leggen, zou hij, zodra zijn moeder geabdiceerd heeft, nog steeds Koning zijn. Maar hij zou zich in dit imaginaire geval wel aan ernstig plichtsverzuim schuldig maken en dat zou grote politieke gevolgen hebben.

Welnu, voor Kamerleden geldt hetzelfde. Van hen mag men al helemaal verwachten dat ze de wet naleven. Bij de aanvaarding van het ambt heeft elk lid verklaard dat het ‘de plichten die mijn ambt mij oplegt getrouw zal vervullen’. Wie weigert om een door de Staten-Generaal (ook nog eens unaniem en onomstreden) aangenomen verplichting na te komen, doet dat ostentatief niet. Dan hadden ze maar eerder moeten voorstellen de wet te veranderen. Als Kamerleden weigeren de wet na te komen, is dat vooral een uiting van minachting voor het volk dat ze vertegenwoordigen. Het geeft aan dat men zelf wel uitmaakt of men het recht naleeft of niet. Dat getuigt van een gering besef van rechtsstatelijkheid. Het verkeerde voorbeeld op een belangrijk moment.

Er zit maar één ding op. Kamerleden die de eed niet wensen af te leggen, dienen niet aan de vergadering deel te nemen. Wie wel in functie bij de vergadering aanwezig wil zijn, hoort zich gewoon aan de voorschriften te houden.

Wel het feestje, niet de plichten, dat gaat echt niet.

Naschrift
Dit stukje had ik gisterochtend, vrijdag 29 maart 2013, aan NRC Handelsblad aangeboden. Ik kreeg daarop het verzoek het in te korten tot een briefje van 250 woorden. Uiteraard was het aantrekkelijke gedachte dat mijn conclusie dan alsnog veel lezers zou bereiken, maar ik geloof toch dat die zonder de voorgaande onderbouwing te snel de indruk van een gratuite mening zou kunnen wekken. Het stuk over de wetstekst is naar mijn idee essentieel voor het betoog. De weiger-Kamerleden hebben als vanouds de keus uit twee heldere opties: helemaal meedoen of wegblijven. Ze hebben nu gekozen voor een onzuivere tussenvariant, waarbij ze besluiten eenvoudigweg de wet te negeren.  En overigens, alle begrip voor een redactie die overstelpt wordt met stukken. Mijn betoog zal nu veel minder mensen bereiken, maar ik hoop dat het een paar mensen die het betreft, toch aan het denken zet.

Tweede Naschrift (donderdag 4 april 2013)
Vandaag staat mijn stuk – iets ingekort én heel iets uitgebreid – in het Nederlands Dagblad (pagina 11) onder de strenge, maar heldere kop ‘Gehoorzaam op 30 april de wet‘. De opinieredactie vroeg mij afgelopen dinsdag of men het mocht plaatsen. Aan dat verzoek voldeed ik uiteraard graag. Ik wijs hier meteen nog even op het artikel ‘Parlementaire ongehoorzaamheid‘ van Mentko Nap, dat verscheen op de site Publiekrecht & Politiek.

Derde Naschrift (woensdag 10 april 2013)
In het bovenstaande had ik het over het quorum van 113 leden, de meerderheid van de zitting hebbende leden, dat volgens artikel 7 van het Reglement van Orde voor de Verenigde Vergadering, de presentielijst getekend moet hebben voor de voorzitter de vergadering kan openen. Dat artikel is in dit geval niet van toepassing. Het gaat hier om een vergadering conform artikel 53, ‘waarin naar het oordeel van de Voorzitter niet zal worden beraadslaagd of besloten’, en dan zijn slechts enkele artikelen van het reglement van toepassing. Een quorumvereiste bestaat dan niet.

(84)

13 Responses to “Kamerleden dienen zich aan de wet te houden”

  1. Tamelijk bizar, een wet die het republikeinen onmogelijk maakt om als gekozen volksvertegenwoordiger een vergadering van de staten-generaal bij te wonen. Als de wet in dit geval niet wordt nageleefd is dat misschien deze kamerleden aan te rekenen, maar voor hen heeft het dus geen consequenties. Misschien kun je ook wel stellen dat omdat niet aan de wet op de inhuldiging is voldaan, uiteindelijk de inhuldiging dus niet heeft plaatsgevonden. Ik denk dat ook voorstanders van deze eed er beter aan hadden kunnen denken een niet-meedoenclausule in te bouwen.

    • Deze wet maakt het republikeinen absoluut niet onmogelijk om de vergadering bij te wonen. De wetsgeschiedenis maakt dat ook duidelijk. Wat in de eed staat, volgt uit de Grondwet, waar Kamerleden ook al een eed op hebben afgelegd. Elk Kamerlid dient de onschendbaarheid en de rechten van de Koning zo ook al te handhaven.

      Dat belet Kamerleden absoluut niet om voor te stellen de Grondwet te veranderen en een andere staatsvorm in te voeren. Dat is bij de behandeling ook duidelijk gezegd. De eed heeft niets te maken met de opvattingen van de Kamerleden.

      De inhuldiging heeft dan uiteraard wel degelijk plaatsgevonden. De plechtigheid vindt immers plaats en is er niet van afhankelijk dat enkele leden om het maar zo te zeggen de wettelijk voorgeschreven gang van zaken verstoren.

      En Willem-Alexander is overigens al koning voor de inhuldiging. Dat is hij op het moment dat zijn moeder abdiceert.

      De wet is in 1991/2 unaniem door de Kamer aangenomen. Niemand heeft toen tegengestemd of bezwaar gemaakt. Als Kamerleden een andere wet gewild hadden, hadden ze eerdere actie moeten ondernemen. Er zijn nu eenmaal plichten die bij het ambt behoren. En men kan wegblijven.

  2. Er is een verschil tussen de eed op de grondwet, waarin staat dat de koning ons staatshoofd is, maar waarin ook de mogelijkheid is de grondwet te wijzigen, waardoor deze voor een principieel Republikein te billijken is, en de door de wet opgelegde persoonlijke eed die kamerleden bij de inhuldiging moeten afleggen. Omdat deze van het kamerlid als persoon uitgaat ten opzichte van de koning als persoon ligt dat veel moeilijker. Ook de rechten die gehandhaafd moeten worden zijn niet benoemd, je kunt er niet zondermeer vanuit gaan dat het de in de grondwet omschreven rechten betreft en dat bij wijziging van de staatsvorm dus ook kunnen worden gewijzigd. Ik ben geen jurist, maar als je het leest staat er dat het kamerlid persoonlijk belooft alle rechten van de koning te zullen handhaven, zonder de mogelijkheid van aanpassen. Mevr. Thieme vroeg zich terecht af of dat ook het jachtrecht betreft, dan kan ze geeneens meer een wet tegen plezierjacht steunen zonder met haar eed in de knoei te komen.

    Dan de inhuldiging. Is het niet zo dat volgens de wet de inhuldiging is datgene wat in de wet staat dat gedaan moet worden. Oftewel in de wet staan de handelingen omschreven die tezamen de inhuldiging maken en dat als een onderdeel niet uitgevoerd wordt het een incomplete inhuldiging is, oftewel geen inhuldiging? Ieder kamerlid kan dus in zijn eentje de inhuldiging voorkomen door wel naar de vergadering te gaan en een deel van de wet niet uit te voeren. Ik vraag me af of dan het kamerlid zich niet aan de wet houdt (je mag 130 rijden, maar het hoeft niet) of dat de inhuldiging gewoon niet heeft plaatsgevonden. Voor het kamerlidmaatschap is de eed niet nodig, je kunt een kamerlid niet beletten naar de vergadering te gaan.

    • Bij de parlementaire behandeling is dat allemaal aan de orde geweest. De regering schreef zelfs eerst dat het niet om een eed ging, maar Kamerleden merkten op dat het er toch als een eed uitziet en dat dus wel zal zijn. Maar er worden geen nieuwe juridische consequenties geschapen. Daarom is wegblijven ook op zich geen probleem en de eed kan ook niet bij een latere gelegenheid ‘ingehaald’ worden, bijvoorbeeld als een Kamerlid aanwezig had willen zijn, maar door ziekte of andere omstandigheden verhinderd is. De wetsgeschiedenis maakt dat voldoende duidelijk.

      De inhuldiging is een voorgeschreven handeling, maar die kan verder niet geldig of ongeldig zijn, lijkt me. Die wordt gewoon uitgevoerd. De koning is al koning en blijft koning. Als de plechtigheid plaatsvindt, is dat gewoon een inhuldiging. Als enkele leden zich niet aan de voorschriften houden, betekent dat niet dat de plechtigheid niet heeft plaatsgevonden.

      • Ik snap dat door wegblijven de inhuldiging gewoon doorgang vindt, maar aan de andere kant is er het recht van de volksvertegenwoordiger om aanwezig te zijn bij een officiële vergadering. Daarvoor is hij/zij gekozen.

        Als je gaat trouwen en een van de twee zegt op de vraag van de ambtenaar “Nee” vraag ik me af of het huwelijk voltrokken is ondanks dat de plechtigheid heeft plaatsgevonden. Alleen moeten nu 150 mensen “Ja” zeggen. Misschien dat WA wel koning wordt, maar zolang als het duurt zonder inhuldiging.

      • Ja, een volksvertegenwoordiger heeft het recht aanwezig te zijn bij een officiële vergadering, maar uit het ambt volgen nu eenmaal bepaalde plichten, die door de Staten-Generaal zelf en ook nog eens unaniem zijn vastgesteld.

        Vergelijking met een huwelijk gaat niet op: daar zijn de rechtsgevolgen helder. Hier niet. Dit is een ander soort plechtigheid. Willem-Alexaner is ook koning als hij – imaginair – zou weigeren de eed af te leggen. Maar het zou wel voor consternatie zorgen. Sommige dingen horen er nu eenmaal bij, ook als er geen sancties op staan.

      • Nu ja, dat blijft tamelijk bizar, dat een gewone wet, die met 76 stemmen aangenomen kan worden, zo in elkaar kan steken dat een kamerlid die zijn geweten wil volgen en zich aan de wet wil houden zichzelf de toegang tot de vergadering moet ontzeggen. Dit terwijl het wel of niet nakomen van de wet verder voor niemand gevolgen heeft. De zon schijnt en ik moet boodschappen doen, dus ik heb geen tijd om verder te haarkloven. Iets zegt me dat de stelling of de kamerleden zich aan de wet houden of weg moeten blijven vooral beantwoord wordt vanuit het gezichtspunt van voor of tegen deze eed en hoe men verder tegen de monarchie aankijkt. En dat het antwoord daarop toch vooral een zaak is van het individuele parlementslid.

      • Tot 1983 stond dit dat ook in de Grondwet. Geen Kamerlid hoeft een gewetensprobleem te krijgen, want het afleggen legt niet meer verplichtingen op dan men al op zich genomen heeft. En men kan wegblijven. Het gaat me om de zuiverheid. De formule zou mogelijk anders kunnen, maar tot dusverre heeft geen enkel Kamerlid een voorstel tot wetswijziging gedaan. En beide Kamers waren unaniem voor. Dit was helemaal niet omstreden. Maar nu ineens gaat men eigenmachtig een nieuwe handelingslijn kiezen, terwijl de keuze vanouds helder was: meedoen of wegblijven. Nu wil men wel meedoen maar dan toch net niet helemaal. Ik zie overigens niet een direct verband met bijvoorbeeld een republikeinse overtuiging. Dit gaat om iets anders.

  3. Mijn reactie is heel eenvoudig als je als kamerlid het niet kan opbrengen om de eed dan wel gelofte af te leggen om welke redenen dan ook, moet je weg blijven van de inhuldiging.
    Je gaat ook niet naar je broer of zuster zijn of haar bruiloft om die niet te feliciteren maar wel gewoon rustig aan de zijkant op stoel stilletjes mee te doen.
    Het is heel eenvoudig er naar toe mee doen en anders weg blijven.

  4. Indien een jonge militair officieel wordt beëdigd dan dient hij of zij dan well de eed of de belofte af te leggen. Hieraan zijn verbonden plichten en rechten bij het uit oefenen van zijn beroep als militair. Dit is een bewuste keuze die tot het verlaten van Defensie uitgevoerd dienen te worden. Bij het nalaten van deze plichten (dienstweigering) kunnen er zware consequenties volgen.
    In mijn ogen gelden dezelfde plichten ook voor een gekozen kamerlid en rijksambtenaren, men kiest bewust voor een baan in het belang van het land.
    Stel je voor dat iedereen die een eed of belofte aflegt maar na de waan van de dag kan beslissen of hij hier gehoor aan gaat geven?

Trackbacks

Plaats een reactie